donderdag 9 juli 2015

Paul van Tongeren


Leven is een kunst : over morele ervaring, deugdethiek en levenskunst
Klement Pelckmans 2012, 253 pagina's - € 22,50

Lenen als E-book via bibliotheek.nl

Wikipedia: Paul van Tongeren (1950)

Korte beschrijving
Deugdethiek gaat terug op de oudste theorie of filosofische benadering van de moraal, die van Aristoteles. In een mensenleven gaat het volgens hem om geluk: het hoogste goed is een geslaagd leven. Hierbij spelen deugden (houdingen; karaktertrekken) een centrale rol: moed, verstandigheid, maat en rechtvaardigheid. Van Tongeren laat zien hoe deze benadering in de loop van de eeuwen is uitgebreid en gecorrigeerd onder invloed van bijvoorbeeld de stoïcijnen, het christendom en Nietzsche. In deze inzichtgevende vergelijkende studie wordt een hoofdstuk gewijd aan de populaire filosofie van de levenskunst, waaraan de namen van Hadot, Schmid en Dohmen zijn verbonden. De gedachtegangen worden helder en toegankelijk uitgelegd, wat niet wegneemt dat een ingewikkelde en abstracte problematiek aan de orde is. Op de praktische vraag 'Deugdzaam leven, hoe doe je dat nou?' wordt in het boek nauwelijks ingegaan. Een index ontbreekt. De auteur is hoogleraar wijsgerige ethiek aan de Radboud Universiteit, maakt deel uit van het 'Filosofisch Elftal' van Dagblad Trouw en schreef een inleiding in de deugdethiek: 'Deugdelijk leven' (2003)*.

Fragment uit Relaties
In Nederland kent vrijwel iedereen de zogenaamde Loesje-posters: kleine affiches met aansprekende teksten, ondertekend met "Loesje". Een tijd geleden zag ik er een met de volgende tekst:
Je wordt al geboren, je wordt al begraven;
waarom zou je ook nog worden geleefd.

Goed gevonden, zoals vaak bij Loesje, hoewel ik in dit geval ook een zekere aarzeling voelde. Niet dat ik ervoor zou willen pleiten dat we ons maar zouden laten leven. Alleen zou de suggestie gewekt kunnen worden dat het beter zou zijn als we dat geboren worden en sterven ook in eigen hand zouden nemen. Ik denk daarentegen, dat we de onmogelijkheid daarvan serieus moeten nemen, en dat aan die onmogelijkheid ook voor het leven tussen geboorte en dood een belangrijke consequentie vast zit.

Ik word geboren - uit anderen en ik word begraven, opnieuw: door anderen. Begin en einde van ons leven worden getekend door een grondige passiviteit die ons fundamenteel verbindt met anderen, die ons inweeft in relaties met anderen.

Hoewel dit heel vanzelfsprekend lijkt, zijn we geneigd het te vergeten. Dat heeft te maken met de geschiedenis van onze West-Europese cultuur, en met name die van de filosofie, of ruimer: die van het weten. Rond het begin van de moderne tijd gebeuren er belangrijke dinge  in het menselijk streven naar kennis van de werkelijkheid. Ik noem er één: op zoek naar kennis over de werkelijkheid ontdekt men dat we eerst moeten kunnen bepalen of de kennis die we menen te hebben, ook echt kennis is, en geen mening, illusie of (bij-)geloof. (pagina 95-96) 

Piet de Rooy

Ons stipje op de waereldkaart : de politieke cultuur van modern Nederland

Wereldbibliotheek 2014, 414 pagina's - € 29,95

Lenen als E-book via bibliotheek.nl

Wikipedia: Piet de Rooy (1944)

Korte beschrijving
De auteur, emeritus-hoogleraar Nederlandse geschiedenis, schetst in acht hoofdstukken de ontwikkeling en verandering in de Nederlandse politiek vanaf de Bataafse Republiek (1795-1806) tot heden. De invalshoek is politicologisch-historisch: politieke cultuur, democratie, burgerschap, ideologie, partijvorming, verzuiling, mentaliteitsverandering sinds de jaren 1960. Ook wordt Nederland in internationaal perspectief geplaatst. Het boek is het resultaat van een wetenschappelijk onderzoeksproject, maar toch zeer leesbaar en boeiend geschreven. Met literatuurverwijzingen, noten, register. Voor een publiek met politiek-historische belangstelling. Kleine druk.

Fragment uit IX. Een stipje
De verzuild-corporatieve politieke cultuur werd in de jaren zestig ondermijnd. Daarmee brak een vierde fase aan die nog niet is beëindigd. Tal van politieke theoretici hadden in het verleden naar voren gebracht dat een democratie alleen zou werken in wat Bagehot een deferential society genoemd had, een samenleving waarin eerbied voor de gekozen bestuurders vanzelfsprekend was, evenals voor oudere mensen, vaders en echtgenoten. Deze 'deugd' ging echter in de jaren zestig teloor. Het politieke bestel had ernstig te lijden onder deze ontwikkeling, zoals onder meer bleek uit een groeiend begrip voor 'bestuurlijke ongehoorzaamheid' en 'buitenparlementaire actie'.
Vrijwel elke ideologie verloor het vermogen om kiezers te binden; politieke partijen raakten op drift, onmachtig het publieke debat richting en vorm te geven. Ernstige pogingen om de grondwet aan te passen, leidden tot niets. Van een nieuw bestel kan dan ook moeilijk worden gesproken, verandering en verwarring gingen sindsdien hand in hand.
Deze ontwikkeling vond plaats onder een ongelukkig gesternte. De democratie in de Westelijke wereld was geborgd door gelijkmatige economische groei, zo was de gedachte., die groei zou zelfs te leiden zijn. Na de Tweede Wereldoorlog was er zestig jaar lang sprake van groei in de G7-landen, de belangrijkste industrielanden, zonder al te grote fluctuaties. Dit succes versluierde echter het feit dat deze groei al vanaf de jaren zestig begon af te vlakken en structureel op een veel lager niveau terechtkwam: de gemiddelde groei in de grote industrielanden lag in de jaren zestig op 5,2 van het bbp, maar zakte gestaag naar 1,4 rond de millenniumwisseling. Gevoegd bij de fundamentele herstructurering van de economie, van ambachtelijk-industrieel naar een moderne dienstverlening, van het verdwijnen van een agrarische beroepsbevolking en de verplaatsing van arbeid naar lagelonenlanden, deed dit een zwaar beroep op de verzorgingsstaat.
Deze ving de problemen weliswaar met sociale uitkeringen op, maar tegelijkertijd stond de toegang tot de sociale regelingen en de hoogte van de uitkeringen onder een aanhoudende druk, ter wille van het begrotingsevenwicht. In het algemeen steeg het reële inkomen van de bevolking, maar de ongelijkheid nam toe. In Nederland bijvoorbeeld stegen de topinkomens aanzienlijk (vooral sinds 1994), terwijl aan de onderkant (vanaf de jaren tachtig) fors werd ingeleverd. Dit bij elkaar genomen verklaart een groot deel van het declinisme, zoals dat werd uitgedrukt in de befaamde zin: 'Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht'.  (pagina 296-297)

Op zondag 28 september 2014 sprak Wim Brands met Piet de Rooy over dit boek

Terug naar Overzicht alle titels

Henri Houben


De veertigjarige crisis : het einde van het kapitalisme?

EPO 2015, 365 pagina's - € 34,90

Henri Houben (1958)

Korte beschrijving
De auteur, een econoom, heeft als een van de weinigen de financiële crisis correct voorspeld. Hij probeert aan de hand van diverse economische theorieën en analyses uit te leggen waarom de financiële crisis wel plaats had moeten vinden. Kapitalisme heeft uiteindelijk alleen verliezers. Het is inefficiënt en weinig sociaal. De kapitalistische storm duurt al veertig jaar en is verworden tot een grote zeepbel, die uiteindelijk uit elkaar gespat is, met alle gevolgen van dien. De wereldleiders doen ons geloven dat de ergste naoorlogse financiële crisis ontstond door rommelhypotheken. De economie was gezond en trof geen blaam. Niets is minder waar volgens de auteur. Overproductie is de oorzaak en het achterblijven van de koopkracht. Om de koopkracht te stimuleren zijn hoge kredieten verstrekt, die ooit terugbetaald moeten worden. Het is slechts een kwestie van tijd voordat dit systeem het begeeft. Het boek laat de donkere krochten van het kapitalisme zien en geeft tegelijkertijd hoopgevende alternatieven. Een aanrader voor iedere non-kapitalist.

Fragment uit 12. Algemene besluiten
Elke crisis is een symptoom van het slecht functioneren van het systeem dat ze voortbrengt. Het kapitalisme ontsnapt niet aan deze regel. De vurigste voorstanders blijven wel hameren op het feit dat deze crisis te wijten is aan ontsporingen van het neoliberalisme, het financierskapitaal, de niet-gereglementeerde speculatie, ... Alsof die uitwassen niet gecreëerd werden door het systeem als de meest winstgevende instrumenten op een bepaald moment - voor hen die er het meest van profiteren, namelijk de kapitalisten. En alsof er een mogelijkheid bestond om het anders te doen in de huidige en vorige omstandigheden.
  Maar als de actuele, uitgesproken recessie - de belangrijkste sinds de Tweede Wereldoorlog - het resultaat is van een verlengde periode van tijdelijke bloei, onderbroken door brutale instortingen, dan is het duidelijk dat het kapitalisme zelf de oorzaak is. En het is hoog tijd om dat kapitalisme opnieuw in vraag te stellen.
  De kapitalistische crisis in de productieve economie komt het duidelijkst tot uiting in de vorm van overproductie. Zoals Paul Krugman schrijft: '[...] het lijkt alsof het aanbod overal aanwezig is en de vraag nergens. Er zijn werkkrachten die willen werken, maar er zijn niet genoeg banen. Er zijn ondernemingen die goed functioneren, maar zij hebben onvoldoende bestellingen. De winkels zijn open, maar zij hebben niet genoeg cliënten. [...] Maar hoe komt het dat er niet genoeg vraag naar goederen is? Moeten de mensen hun geld dan niet aan iets uitgeven?'
  Hoe absurd. De behoeften ontbreken niet. Hoe kan men zo'n vraag stellen in ene wereld met een miljard ondervoede mensen, met zoveel daklozen, met een nijpend gebrek aan drinkbaar water? Het zijn de middelen om te verbruiken die ontbreken, er is een tekort aan voldoende inkomsten om uit te geven. Kortom, er zijn onvoldoende inkomsten in verhouding met de producten die de ondernemingen op de markt brengen. De gezinnen geven wel hun geld uit. Ofwel hebben zij niet genoeg om te consumeren. Ofwel hebben zij geld in overvloed en beleggen ze hun geld in investeringen en beleggingen die de neiging hebben om nog meer te produceren. (pagina 361)

Recensie op Vonk

Lees ook: Paul de Grauwe. De limieten van de markt : de slinger tussen overheid en kapitalisme (2014)

Terug naar Overzicht alle titels

Jan Verplaetse

Zonder vrije wil : een filosofisch essay over verantwoordelijkheid
Uitgeverij Nieuwezijds 2011, 237 pagina's - € 19,95

Jan Verplaetse (1969)

Korte beschrijving
Het brein is 'hot'. Het accent verschuift in hoog tempo van denken naar scannen, en de verwarring die daar het gevolg van is, leidt tot stapels boeken en verhitte debatten. In zo'n debat neemt Jan Verplaetse, hoogleraar moraalfilosofie in Gent, een positie in die bekend staat als 'hard incompatibilisme': vrije wil bestaat niet, dus verantwoordelijkheid is uitgesloten. In het eerste deel van dit boek geeft hij zijn argumenten voor die positie, waarbij hij zorgvuldig de alternatieven analyseert om ze vervolgens te verwerpen. En in het tweede deel stelt hij de mogelijk geschokte lezer gerust: een leven zonder verantwoordelijkheid en zonder verwijten is wellicht even wennen, maar bij nader inzien helemaal niet zo gek, noch voor de mens, noch voor de maatschappij. Het boek heeft een hoog abstractieniveau: het is minstens zo moeilijk als uitdagend. De beredeneerde literatuurlijst wijst de weg naar alternatieven. Met index.

Fragment uit Mijn laatste verwijt
Hier komt mijn laatste verwijt, mijn allerlaatste, zo heb ik me voorgenomen. Of ik het volhoud om niemand nog iets kwalijk te nemen, niemand meer de schuld te geven, weet ik niet. Ik kan het niet beloven. Mijn goede bedoelingen kunnen van korte duur zijn. Toch ben ik van oordeel dat we beter niet meer verwijten, niemand nog iets kwalijk nemen. Het is een conclusie die onafwendbaar is, zoals ik zal aantonen. Ik zal de lezer bewijzen dat verwijten een vrije wil vergen, maar dat een vrije wil niet kan bestaan. En daarmee zijn verantwoordelijkheid en schuld onmogelijk. Ik geef onmiddellijk toe dat dit een radicale conclusie is, met enorme gevolgen voor onszelf en onze samenleving. Dikwijls denk ik dat ik haar liever niet had getrokken. Dikwijls moet ik mezelf opnieuw overtuigen van mijn gelijk. Het is een rationele waarheid die botst met onze diepste intuïties en felste emoties, ook met de mijne. Ik ben onvoldoende wereldvreemd om dit niet te beseffen. Maar de rede heeft ook zijn rechten. Waarom kan een waarheid niet rationeel zijn? Waarom zou ze per definitie gematigd moeten zijn? Laten we daarom moedig zijn en alle argumenten onderzoeken. Onze conclusies consequent doordenken. Laten we ons overgeven aan een denkoefening. Zonder taboes. Dat is toch de kerntaak van ene filosoof, niet? (pagina 11)

Terug naar Overzicht alle titels