maandag 31 januari 2022

Valerie Trouet

Wat bomen ons vertellen : een geschiedenis van de wereld in jaarringen
Lannoo 2020, 296 pagina's € 22,99

Oorspronkelijke titel: Tree story : the history of the world written in rings (2020)

Wikipedia: Valerie Trouet (1974)

Korte beschrijving
Auteur Valerie Trouet (1974) is een Belgische dendroklimatoloog, verbonden aan de University of Arizona (VS), die klimaatverandering bestudeert aan de hand van jaarringen van bomen. In zestien hoofstukken neemt ze de lezer mee naar bijzondere plekken over de hele wereld. Zij beschrijft veldonderzoek bij de oudste bomen van de wereld, maar doet ook jaarringonderzoek bij archeologische vindplaatsen. Haar manier van vertellen is fijn en gemakkelijk om te lezen en op haar reis legt ze verbazende verbanden, zoals het verband van Farao's en vulkanen. Het onderzoek loopt van de oudste houtvondsten, negenduizend jaar voor onze jaartelling, tot aan het heden. De rode draad in dit boek is de geschiedenis van houtgebruik, ontbossing en de klimaatverandering aan de hand van jaarringen. Dit onderzoek geeft een goed inzicht om de klimaatcrisis te begrijpen. Een bijzonder en nuttig boek. De tekst is aangevuld met foto's en diverse figuren in zwart-wit. Op het uitklapbare omslag een overzichtskaart en een tijdlijn. Achterin o.a. een boomsoortenlijst, verklarende woordenlijst, bibliografie en register.

Tekst op website uitgever
Als je wilt weten hoe oud een boom is, moet je zijn ringen tellen. Maar die jaarringen kunnen je veel meer vertellen dan dat. Dendrochronologie, de wetenschappelijke studie van jaarringen, levert een niet te onderschatten bijdrage aan ons begrip van de klimaatgeschiedenis van de aarde, de invloed ervan op de menselijke beschavingen in de afgelopen tweeduizend jaar en de complexe interactie tussen mens en natuur.

In dit meeslepende boek neemt topwetenschapper Valerie Trouet je mee op een reis rond de aarde, van haar lab in Arizona tot afgelegen dorpen in Afrika en radioactieve bossen in Rusland. Aan de hand van verrassende verhalen zoals hoe zonnevlekken piraten beïnvloeden, het geheim achter het imperium van Dzjengis Khan, het verband tussen de Egyptische farao's en vulkanen, ja zelfs de rol van olijven in de val van het Romeinse Rijk laat ze zien hoe de studie van bomen ons ontzettend veel kan leren over de mens, zijn geschiedenis en zijn toekomst.

'Ik ben een dendroklimatoloog. Aan de hand van jaarringen bestudeer ik het klimaat uit het verleden en de invloed ervan op ecosystemen en samenlevingen. In dit boek wil ik ook de verhalen van mijn collega-dendrochronologen meenemen en tonen hoe de dendrochronologie zich vanuit haar nederige begin heeft ontwikkeld tot een van de belangrijkste instrumenten om de complexe interacties tussen bossen, mensen en het klimaat te bestuderen. De rode draad in dit boek is de geschiedenis van houtgebruik en ontbossing, die dendrochronologen in staat heeft gesteld het verleden te bestuderen en een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid van onze planeet in de toekomst.

De reis verloopt via allerlei omwegen en zit vol verrassingen. Ik spreek over houtcellen die kleiner zijn dan de diameter van een mensenhaar en over straalstromen die op dezelfde hoogte als vliegtuigen over het hele noordelijk halfrond razen. Ik verbind die twee met elkaar door middel van verhalen over piraten, marsmannetjes, samoeraikrijgers en Dzjengis Khan. Kortom: ik vertel jaarringverhalen die mij fascineren. Waarom? Omdat ik denk dat er behoefte aan is in het huidige klimaat van wantrouwen en onverschilligheid jegens wetenschappelijke ontwikkelingen. Ik hoop dat u in het beste geval een kleine tinteling van opwinding voelt wanneer u iets nieuws opsteekt uit dit boek. Het is dezelfde tinteling die ons wetenschappers prikkelt om door te gaan met ons werk.'

Prof. dr. Valerie Trouet bestudeert al meer dan twintig jaar de klimaatverandering aan de hand van jaarringen van bomen. Wereldwijd wordt ze erkend als een van de topexperts op het vlak van dendrochronologie. Ze is verbonden aan het Laboratory of Tree-Ring Research van de University of Arizona (VS) en publiceerde eerder onder meer in Nature en Science. In 2020 heeft zij de Jan Wolkersprijs gewonnen met haar boek Wat bomen ons vertellen.

Fragment uit 16. Door de bomen het bos
Om de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van fossiele verbranding te compenseren zouden we de aanhoudende ontbossing tot een minimum moeten beperken en op een wereldwijde schaal nieuwe bossen moeten aanplanten. Er valt iets te zeggen voor deze strategie: bossen zijn niet vervuilend en ze produceren goederen en diensten, zoals hout en ecotoerisme, die op een duurzame wijze kunnen worden beheerd. Ook zou het versterkte broeikaseffect onze pogingen om nieuwe bossen aan te planten weleens een duwtje in de rug kunnen geven. Naarmate de temperaturen wereldwijd stijgen, worden grote gebieden die voorheen te koud waren voor bomen nu misschien geschikt voor het aanplanten van bossen. Goede voorbeelden hiervan zijn de Noord-Amerikaanse en Russische poolgebieden, waar ruim voldoende land voor nieuwe bossen is en waar de opwarming twee tot drie keer sneller verloopt dan gemiddeld wereldwijd. Op zulke hoge breedtegraden wordt het groeiseizoen bovendien door de hogere temperaturen verlengd, wat de mogelijkheden voor bossen om koolstof op te nemen verder vergroot. Ten slotte doen sommige wetenschappers onderzoek naar de mogelijke toekomstige rol van CO2-fertilisatie, waarbij planten meer fotosynthese verrichten en meer koolstof uit de atmosfeer halen naarmate de concentratie koolstofdioxide in de atmosfeer stijgt. CO2-fertilisatie werkt ongeveer zoals mijn hond Roscoe: als ik een klein kommetje eten voor Roscoes neus zet, eet hij alles en blijft hij gezond; als ik een grote kom voor zijn neus zet, eet hij nog steeds alles op en wordt hij steeds dikker. De CO2-fertilisatietheorie gaat ervan uit dat bomen net als Roscoe weinig zelfbeheersing kennen.


  Helaas vraagt de oplossing voor het probleem van de door de mens veroorzaakte klimaatverandering om meer dan alleen maar de aanplant van meer bomen. Het is uiterst riskant om miljoenen jaren aan opgespaarde koolstof van fossiele brandstoffen in korte tijd toe te voegen aan de koolstofcyclus en er vervolgens op te vertrouwen dat de huidige en toekomstige bossen het eruit kunnen halen. Er schuilen veel adders onder het gras. Op de eerste plaats hebben bossen behalve koolstof ook ruimte, water en voedingsstoffen als stikstof en fosfor nodig. De behoefte aan water en voedingsstoffen kan de CO2-fertilisatie verminderen: hoeveel extra koolstof de bomen ook krijgen, als de hoeveelheid water en stikstof gelijk blijft, zal de fertilisatie beperkt zijn. Bovendien zijn nieuwe bossen een concurrent voor de voedselproductie omdat ze met elkaar moeten vechten om land, water en voedingsstoffen. We kunnen niet de hele planeet vol bomen zetten zonder te falen in het voeden van de 7,5 miljard mensen die erop wonen. Zelfs in gebieden die geschikter zijn voor het kweken van bomen dan voor het telen van rijst of aardappelen kan aanplant onbedoelde gevolgen hebben. Doordat de poolstreken groener worden, zullen bijvoorbeeld grote gebieden van sneeuwwit in donkergroen veranderen, waardoor ze minder inkomende zonenstraling terugkaatsen en ze de opwarming versterken die het gevolg is dan de straling. Dan moeten we nog rekening houden met verstoringen van het bos. Decennia of zelfs eeuwen van zorgvuldig geplande bosaanwas en koolstofonttrekking kunnen in één klap teniet worden gedaan als een orkaan aan land komt, als een droogteperiode aanbreekt of als een natuurbrand het bos teistert. Ziekten kunnen als een lopend vuur door bossen verspreiden en bomen doden, waarmee ook hun vermogen om koolstof aan de atmosfeer te onttrekken, verdwijnt. Denk bijvoorbeeld aan kastanjekanker, die wordt veroorzaakt door een ziekteverwekkende schimmel die in het begin van de twintigste eeuw per ongeluk in de Verenigde Staten is geïntroduceerd. Door deze ziekte hebben Amerikaanse kastanjes (Castanea dentata) in hoog tempo en massaal het loodje gelegd. (pagina 262-263)

Boeken over onze nieuwe omgang met niet-dieren en dingen

Terug naar Overzicht alle titels

zaterdag 29 januari 2022

Cody Hochstenbach

Uitgewoond : waarom het hoog tijd is voor een nieuwe woonpolitiek
Das Mag 2022, 347 pagina's € 24,99

Website Cody Hochstenbach (1989)

Korte beschrijving
Cody Hochstenbach (1989) is als stadsgeoloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. De wooncrisis, waarvan velen het slachtoffer zijn, is het thema van dit boek. Hochstenbach weerlegt een aantal mythen, die over de huidige woonpolitiek in omloop zijn. Zo zou een moderne en welvarende natie voor het overgrote deel uit woningbezitters moeten bestaan. Ook het beleid van veel woningbouwverenigingen, die veel sociale huurwoningen verkochten, klaagt hij aan. Hij wil aantonen dat deze wooncrisis geen natuurverschijnsel of een bedrijfsongeval is, maar het gevolg van doelbewuste politieke keuzes. Het huidige beleid heeft de huurprijzen torenhoog opgeblazen, heeft de volkshuisvesting gemarginaliseerd en de beleggers veel bewegingsvrijheid gegeven. Hochstenbach pleit in dit indringende boek voor een andere woningpolitiek. Met verwerking van eigen ervaringen en voorzien van vele grafieken. Bestemd voor allen met enige voorkennis die in deze problematiek geïnteresseerd zijn.

Tekst op website uitgever
'Huur je of heb je je huis gekocht?' en 'Kijk nou hoeveel ze vragen voor dit minuscule studio-appartement!' In zo'n beetje elk gesprek komt het ter sprake: de wooncrisis.

Huizenprijzen die in heel Nederland door het dak gaan, onbetaalbare huren voor niet meer dan een kippenhok zonder ramen of balkon. Veel mensen zijn gedwongen zich erbij neer te leggen dat ze hun droomhuis niet meer kunnen betalen. En ook niet een betrekkelijk gewoon huis eigenlijk.

Daarbij hebben honderdduizenden huishoudens iedere maand opnieuw moeite de huur te betalen. Jongeren blijven daarom noodgedwongen bij hun ouders wonen, of keren daar als boemerangkind terug. En het aantal dakloze mensen? Dat is de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld. Stadsgeograaf Cody Hochstenbach laat op basis van jarenlang onderzoek zien dat het fundamentele recht op een betaalbaar, passend, gezond en veilig thuis steeds minder vanzelfsprekend is. De huidige woningmarkt werkt niet voor iedereen. Sterker nog, het vergroot juist de ongelijkheid - tussen arm en rijk, jong en oud, huurder en koper.

Uitgewoond legt de structurele oorzaken van deze wooncrisis bloot. De torenhoge woningprijzen en huren zijn geen stom toeval. Decennialange neoliberale politiek is verantwoordelijk voor de huidige malaise; politici en beleidsmakers zijn geobsedeerd door woningbezit en betaalbaar huren staat laag op hun prioriteitenlijst.

Willen we het tij keren, dan moeten we breken met deze woonpolitiek. Hochstenbach laat ons - onderbouwd en vurig - zien waarom we het recht op een thuis keihard moeten verdedigen.

Cody Hochstenbach (1989) is stadsgeograaf aan de Universiteit van Amsterdam. Hij groeide op in een bloemkoolwijk in Maastricht en maakte als middelbare scholier al een persoonlijke wooncrisis mee: toen kwam zijn vader op straat te staan nadat hij zijn winkel met bovenwoning verloor. Tegenwoordig woont Cody in een huurappartement in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost en spreekt hij zich tegenover een breed publiek fel uit over de wooncrisis - op Twitter, Tegenlicht en in zijn columns voor RTL Nieuws. In 2019 ontving hij de prestigieuze NWO Veni-beurs om onderzoek te doen naar beleggers op de Nederlandse woningmarkt.

Fragment uit Mythe 3. Het is nu eenmaal de markt die de hoge huizenprijzen dicteert
Pyromanen

Sinds 2013 stijgen de huizenprijzen tot ongekende hoogte. Zeker in de grote steden is de krapte alleen maar toegenomen. Voor een groeiende groep mensen zijn de huidige prijzen simpelweg onbetaalbaar.

We weten dat de huizenprijzen in belangrijke mate worden bepaald door de financieringsruimte. Verruiming van de hypotheken zal er simpelweg toe leiden dat mensen meer geld gaan lenen en meer gaan betalen voor dezelfde huizen. Het subsidiëren van woningbezit wakkert de vraag naar koophuizen aan en zal zich vertalen in hogere huizenprijzen. Een daling van de rentes zal ervoor zorgen dat meer eigen kapitaal de woningmarkt op gesluisd wordt, met wederom hogere prijzen tot gevolg.

De politieke opdracht is dan ook duidelijk. Om de prijzen in rustiger vaarwater te brengen is het noodzakelijk de geldkranen dicht te draaien. Concrete maatregelen zijn het beperken van de hypotheekverstrekking, het stopzetten van subsidies op woningbezit, het belasten van woonvermogen, en het ontmoedigen van beleggers en speculanten.

De politieke reflex is precies het tegenovergestelde. De politiek kiest keer op keer voor maatregelen die het vuurtje alleen maar aanwakkeren. Dan verruimen ze bijvoorbeeld de leennormen die de prijzen zullen opdrijven. Terwijl ons huis in brand staat en de vlammen om zich heen slaan, gedraagt politiek Den Haag zich regelmatig als een pyromanenploeg die de brand probeert te blussen door meer olie op het vuur te gooien.

Halverwege 2020 stemde de volledige Tweede Kamer in met het voorstel om zogeheten 'duurhuurhypotheken' te introduceren. Alle honderdvijftig Kamerleden, van links tot extreemrechts, vonden dit blijkbaar een goed idee. De duurhuurhypotheek moet het makkelijker maken voor huurders met een te hoge huur om tegen lagere lasten een woning te kopen. Ook ik hoor regelmatig van mensen dat zij zich verwonderen over het feit dat ze wel 1200 euro per maand aan huur mogen betalen, maar geen hypotheek van 1000 euro kunnen afsluiten. Dat klinkt inderdaad krom. Deze ontevreden huurders willen graag een hypotheek kunnen afsluiten zodat ze niet langer afhankelijk zijn van huisjesmelkers die hen tot de laatste cent uitknijpen. Kan het betalen van een hoge huur niet dienen als bewijs dat je een hypotheek ook wel aankunt?

Het idee klinkt sympathiek maar is uiteindelijk contraproductief. Het zal alleen maar zorgen voor meer vraag naar koophuizen, gefinancierd met meer hypotheekschuld. Zowel in theorie als in de praktijk zijn er inmiddels bakken aan bewijs dat dit een uiterst effectieve manier is om de huizenprijzen nog verder op te jagen, waar woningzoekenden uiteindelijk alleen maar last van hebben. Een maximale hypotheek is ook bijzonder risicovol als je daarvoor niet genoeg geld overhoudt voor overige lasten en noodzakelijk onderhoud, kosten die je als huurder veelal niet hoeft te maken. Nederland is al hypotheekschuldenkampioen. Niet de beperkt leencapaciteit maar de hoge woekerhuur is hier het probleem. Daar moet de oplossing zich op richten. (pagina 96-98)

Lees vooral ook: Hoe ik huisjesmelker werd : over woonarmoede en ongelijkheid van Hans de Geus (uit 2021)



Terug naar Overzicht alle titels

vrijdag 21 januari 2022

Anne Sverdrup-Thygeson

Op de schouders van de natuur : hoe tien miljoen soorten onze levens redden
De Bezige bij 2021, 270 pagina's € 21,99

Oorspronkelijke titel: På naturens skuldre (2020)

Wikipedia: Anne Sverdrup-Thygeson (1966)

Korte beschrijving
De schrijfster Anne Sverdrup-Thygeson is een bekende Noorse hoogleraar biologie, gespecialiseerd in natuurbeheer, biodiversiteit en insectenecologie. Ze schreef al eerder een veelgeprezen werk: 'Terra insecta : over de fascinerende beestjes die de wereld draaiende houden' (2018)*. In deze paperback beschrijft zij in zeer leesbare teksten de verbondenheid van dier en plant voor de mens en gaat in op de invloed van het vaak desastreuse menselijke handelen. In vele hoofdstukken geeft zij een scherp en fatalistisch beeld over het vaak ondoordachte menselijk handelen, dat het natuurlijk leven ondermijnt en de biodiversiteit en daardoor onze eigen toekomst in gevaar brengt. Uitstekend geschreven en met vele voorbeelden uit de gehele wereld voorzien werk over de tanende biodiversiteit. Van harte aanbevolen. Met uitgebreide inhoudsopgave en bronnenoverzicht.

Tekst op website uitgever
We zijn dieper verbonden met het weefsel van de natuur dan we denken. Miljoenen soorten organismen helpen ons aan voedsel, medicijnen en een leefbare omgeving. In Op de schouders van de natuur laat Anne Sverdrup-Thygeson zien hoe belangrijk al die soorten dieren, planten en schimmels voor ons zijn. Zo neemt ze ons mee naar de regenwouden, waar orchideebijen parfum maken, en naar de loopgraven, waar soldaten schimmels gebruikten als lichtbron in maanloze nachten. We lezen over eeuwenoude bossen met boomsoorten waar we kankermedicijnen aan te danken hebben, en over de ijsvogel die als inspiratie diende voor de Japanse kogeltreinen. Tegelijkertijd waarschuwt ze hoe ons gedrag dit alles in gevaar brengt: de uitbuiting van de natuur ondermijnt ons eigen bestaan.

Vandaag de dag kampen we met een biodiversiteitscrisis waarin diersoorten bedreigd worden en leefomgevingen verdwijnen – een situatie die even urgent is als de klimaatcrisis. Sverdrup- Thygeson betoogt dat we, als we onze eigen toekomst willen veiligstellen, moeten leren samen te werken met de natuur.


Fragment uit 10. De natuurkathedraal - een plek voor grote gedachten

Het beste voorbeeld dat planten kunnen voelen, vinden we bij insectenetende planten die hun ongelukkige prooi compleet opsluiten - en bij mimosa. De mimosa, ook wel kruidje-roer-me-niet genoemd, is een beleefde plant. Zoals de Nederlandse naam al aangeeft, heeft deze plant bladeren die reageren als ze worden aangeraakt. Ik moet denken aan een mimosa die ik zag toen ik met mijn jonge kinderen een boswandeling in een tropisch gebied maakte, een van de keren dat het goed van pas kwam dat ik biologie had gestudeerd. Vooral mijn driejarige kreeg maar geen genoeg van het met de mollige wijsvinger over de bladeren aaien en zien hoe ze zich sloten.
  De mimosa is een van de planten die gebruikt zijn bij een aantal revolutionaire en nog steeds veelbesproken experimenten, waarbij de resultaten uitwezen dat planten zowel kunnen leren als kunnen onthouden. Door een mimosaplant vele malen te laten vallen - een soort bungeejumpen door bloemen - went de plant schijnaar aan de behandeling en sluit die zijn bladeren als reactie, ook al doet de plant dat ook als die op een andere manier met stress te maken krijgt. En dat is nog niet alles, de plant 'herinnert' zich het bungeejumpen nog een hele maand.
  Het zijn geen nieuwe ideeën. Charles Darwin schreef al over de zintuigen bij planten en was van mening dat de worteluiteinden van een plant niet zo vele verschilden van de hersens bij lagere diersoorten. Zijn zoon, Francis Darwin, hield in 1908 een lezing over dit thema bij The Britsh Associaltion for the Advancement of Science. Volgens het artikel in The New York Times, dat de kwestie 'groentepsychologie' noemt in een verslag van een hele pagina met foto's, zorgden deze ideeën voor vele beroering onder de aanwezige, bebaarde wetenschappers.

Daar zij we bij de kern van het probleem aanbeland en tegelijk terug bij af. De mens lijdt aan plantenblindheid, het gebrek om onze met chlorofyl gevulde verre verwanten te zíen, we zijn niet bereid om in te zien wat er achter die groene wand verscholen gaat. Of, zoals een botanicus het onlangs zo mooi verwoordde, we lijden niet alleen aan plantenblindheid, maar aan een alles-anders-dan-gewervelde-dieren-blindheid. Kan de mens het zich wel permitteren om zo bijziend en zelfingenomen te zijn op een planeet die wordt gedomineerd door planten (tachtig procent van het gewicht van al het leven) en kriebelbeestjes (vijfenzeventig procent alle bekende planten- en diersoorten)? (pagina 221-222)

Boeken over onze nieuwe omgang met niet-dieren en dingen

Terug naar Overzicht alle titels


Geert Buelens

Wat we toen al wisten : de vergeten groene geschiedenis van 1972
Querido Facto 2022, 323 pagina's € 20,--

Wikipedia: Geert Buelens (1971)

Korte beschrijving
Dit nieuwe boek van de bekende Belgische auteur/hoogleraar Buelens belicht de geopolitieke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen sinds het uitkomen in 1972 van het rapport 'Grenzen aan de groei' van de Club van Rome, waarin de wetenschap de alarmbel luidde over de teloorgang van ons ecosysteem door toedoen van de mens. Een indringende en fascinerende analyse van het krachtenspel tussen wetenschap, actievoerders en  politici/belanghebbenden in de grote industrie en een bewijs dat de voorspellingen uit die tijd helaas zijn uitgekomen. Tegen de achtergrond van de huidige, zeer urgente klimaatcrisis is dit boek actueler dan ooit. Een confronterend, excellent gedocumenteerd en boeiend geschreven relaas over macht en onmacht van de politiek en met als epiloog de logische conclusie dat het anders moet: zonder fossiele brandstoffen en met maximaal respect voor het ecosysteem. Voor een ieder met een gemiddelde (of meer) interesse in dit onderwerp een must.  Met uitvoerige bronvermelding en literatuuropgave.

Tekst op website uitgever
Betogingen tegen het gebruik van plastic. Paniek over dramatisch dalende biodiversiteit. Zorgen om de leefbaarheid van de oceanen. Onrust over klimaatverandering. Vandaag? Nee, in 1972. De milieucrisis is ouder dan veel mensen denken, en de wetenschappelijke en politieke strijd erover is dat evenzeer. De planeet gaat eraan, riepen onheilsprofeten destijds. Nee, susten vooruitgangsgelovigen: wetenschap en techniek zullen ons redden. Aanleiding voor het maatschappelijke debat was het rapport van de Club van Rome. Van Grenzen aan de groei werden alleen al in onze gewesten een kwart miljoen exemplaren verkocht.

Vijftig jaar nadat de Club van Rome de alarmbel luidde, duiken we met Geert Buelens de geschiedenis in. We zien hoe een begin wordt gemaakt met de ontbossing van het Amazonewoud, we reizen met Jacques Cousteau naar de bedreigde Zuidpool, we ontdekken met biologen al plastic deeltjes in de ingewanden van vissen en maken met de bemanning van de Apollo 17 de eerste kleurenfoto van de hele aarde. Aan de hand van films, televisieseries, romans, stripverhalen, nieuwsberichten en officiële rapporten uit het jaar 1972 laat Buelens zien wat we toen al wisten over het uitwonen van de wereld, wat we ervan geleerd hebben ook – en wat niet.

Fragment uit (de) Proloog - Het geluid van de klimaatcrisis
Overmoed is erg, en de schade aan de planeet helaas onherstelbaar, maar als er geen kwade wil in het spel is, kan het ons en zeker onze voorouders dan kwalijk worden genomen? Zij geloofden oprecht in de vooruitgang en iedereen die vandaag nog leeft, dankzij vaccins en andere wonderen van wetenschap, kan alleen maar deemoedig het hoofd buigen voor zoveel vernuft en inventiviteit. Bovendien, net als met slavernij en kolonialisme – het waren andere tijden! Nou, niet helemaal. Net zoals er ook toen al volop geprotesteerd werd tegen die vormen van onderwerping van andere mensen en volkeren, zo ook was er tweehonderd jaar geleden felle kritiek op de omgang met de natuur – vaak van dezelfde mensen, overigens.

Al tijdens de industriële revolutie, in 1818, evoceerde Mary Shelley in Frankenstein een wereld waarin de mens de controle zou verliezen over zijn eigen creatie. De Romantische dichter William Wordsworth sprak in die jaren over een ‘misdaad tegen de Natuur’ die ertoe noopte ‘haar geschonden rechten te wreken’. Dichter bij huis waarschuwde Guido Gezelle halverwege de negentiende eeuw voor de ontembare ‘kracht’ van het ‘dampgedrochte’ – de stoomtrein die slechts een vroeg product was van het nog ontembaardere menselijke verlangen de natuur te overheersen en zo ‘blindelings vooruitgeboord/ in de zwarte toekomst’ reed.

Zijn Franse tijdgenoot de Parijse advocaat Eugène Huzar benadrukte dat de moderne wetenschap zich nauwelijks of geen rekenschap gaf van de impact van haar uitvindingen en hij voorzag dat het wel eens slecht zou kunnen aflopen: ‘Over honderd of tweehonderd jaar, wanneer de wereld doorkruist zal worden met spoorwegen en stoomboten en bedekt zal zijn met fabrieken, zullen we biljoenen kubieke meter koolzuur en koolstofmonoxide uitstoten en aangezien tegen dan ook de bossen vernietigd zullen zijn, is de kans niet klein dat die honderden biljoenen kubieke meters koolzuur en koolstofmonoxide de harmonie van de wereld zullen verstoren.’

Niet alleen verbeeldingsrijke dichters en apocalyptisch aangelegde juristen maakten zich zorgen. Diplomaten en wetenschappers die veel konden reizen zagen op steeds meer plekken dat de ravages zich al volop aan het voltrekken waren. De Duitse botanicus en landbouwwetenschapper Carl Fraas stelde in 1847 dat het een illusie was om te denken dat de ecologische schade die aangericht was door een bos te kappen ooit hersteld zou kunnen worden, zelfs niet louter economisch. Op een gerooide plek is het klimaat dusdanig aangetast dat er nooit meer een even rijke vegetatie kan bloeien.

Voortbouwend op onder meer Fraas’ werk wees de Amerikaanse polyglot George Perkins Marsh in zijn baanbrekende Man and Nature (1864) op de samenhang en onderlinge afhankelijkheid van alle levensvormen, wat we vandaag het ecosysteem noemen. En wat de mens systematisch doet, zo wond Marsh er geen doekjes om, is dat systeem verstoren: ‘Waar hij ook zijn voet neerzet, verandert hij de harmonieën van de natuur in wanklanken.’ Inheemse groenten en dieren roeit hij uit, waarna ze vervangen worden door exoten die voor verstoringen zorgen die de mens nauwelijks kan overzien, laat staan terugdraaien.

Dat uitroeien mocht intussen letterlijk worden genomen. Op sommige vogels en zoogdieren werd zo fanatiek gejaagd dat ze al in de negentiende eeuw met uitsterven waren bedreigd. In een acrostichon, eind mei 1883 afgedrukt in een koloniale krant in Suriname, stond bij de letter Q ‘is de Quagga, verwant aan den ezel,/ Hoort hier niet t’huis’. Wat het meer dan ironisch maakte dat het allerlaatste exemplaar van deze Zuid-Afrikaanse zebrasoort op 12 augustus van datzelfde jaar aan haar einde kwam… in Artis.

Wat de mens deed, zo was dus in de negentiende eeuw voor iedereen die het wilde zien duidelijk, was roofbouw plegen op de natuur. Het was trouwens de wereldbefaamde chemicus en uitvinder van het kunstmest Justus von Liebig die de term ‘roofbouw’ lanceerde en die uitspraak had ook bij Nederlandse landbouwers opschudding veroorzaakt.

De mens zorgde slecht voor de dieren, voor de bossen en voor de grond, maar – meest verbluffend van al – ook voor zichzelf. De verontreiniging van rivieren en lucht nam zulke proporties aan dat vooral stadsbewoners in industriële gebieden er dood aan gingen. Aan het begin van de twintigste eeuw dook in Engelse kranten het woord ‘smog’ op, een mengsel van mist en rook dat de steden in donkerte hulde waardoor microben er vrij spel kregen. Ziekten van de luchtwegen werden een echte plaag en volgens de medische correspondent van The Observer zat er maar één ding op: stoppen met steenkool te gebruiken.

Niet alle aardbewoners kampten met deze moderne plagen. Azië en Afrika moesten er wel grondstoffen voor leveren maar zelf industrialiseren stonden hun kolonisatoren veelal niet toe. In sommige landen was er overigens ook intern tegenstand. Mahatma Gandhi stelde in 1928 met kenmerkende scherpte: ‘God verhoede dat India ooit zou gaan industrialiseren zoals het Westen. Als alle driehonderd miljoen inwoners op dezelfde manier zouden overgaan tot economische exploitatie, het zou de wereld kaalvreten zoals sprinkhanen.’

Het moderne leven moest dus op de schop, maar hoe dat voor mekaar te brengen? Lobby’s waren er nodig, verenigingen die grote natuurgebieden konden aankopen, internationale verdragen ter bescherming van dieren en strenge wetgeving om giftige gassen te verbieden. Al vanaf de negentiende eeuw werd volop ingezet op deze remedies. Toch bestaan vrijwel alle milieuproblemen uit die tijd vandaag nog altijd in een of andere variant en vaak is de toestand alleen maar verslechterd.

De immer voortschrijdende wetenschap en techniek zadelden mens en planeet bovendien op met een reeks nieuwe gevaren. Na de ontwikkeling van de atoombommen die boven Hiroshima en Nagasaki werden afgeworpen daalde al snel het besef in, ook bij de betrokken wetenschappers, dat de mens zich nu de kracht had toegeëigend om de hele planeet te vernietigen. Maar ook dagelijks gedrag in vredestijd bleek riskant. Insecticiden en niet-aflatende aantasting van leefgebieden verwoestten de biodiversiteit. Nachtvluchten van en naar immer uitdijende luchthavens deden een aanval op onze slaap. En steeds onomstotelijker kwam vast te staan dat de aarde gevaarlijk aan het opwarmen is en dat dit het gevolg is van de uitstoot van broeikasgassen, net zoals dat eind negentiende eeuw was begrepen en berekend door de Zweedse natuur- en scheikundige Svante Arrhenius. (pagina 9-12)

Interview: ‘De IC’s van de aarde liggen al jaren overvol’ (NRC, 20 januari 2022)

Een vergelijkbaar boek: We waren gewaarschuwd : over een profetisch milieurapport en wat we er (niet) mee deden van Jaap Tielbeke (2022)

Een artikel over andere boeken waarin 'het Nieuwe Klimaatregime' als het ware werd aangekondigd: Het is erger dan je denkt, veel erger (mei 2019)

donderdag 20 januari 2022

Bas Mesters

Het herstel van Nederland : twaalf oplossingen voor een land in crisis
Balans 2021, 237 pagina's € 20,--

Website Bas Mesters (1965)

Korte beschrijving
Bas Mesters is journalist, cultuurhistoricus en debaterorganisator. Nederland bevindt zich  naar zijn mening, ondanks zijn rijkdom, op velerlei wijzen in een crisis. Zo maken wij bijvoorbeeld een klimaatverandering mee, zijn er spanningen in de zorgsector, is er woningnood, terwijl intensieve landbouw de natuur vernietigt. Rondom de Tweede Kamerverkiezingen en formatie in 2021 sprak Mesters met twaalf deskundigen, mannen en vrouwen uit diverse sectoren, zoals een psychiater, econoom en een onderwijsdeskundige. Drie thema's stonden bij deze gesprekken centraal: het veld, het systeem en de waarden. De geïnterviewden boden allen nieuwe perspectieven. De overheid speelt hierbij een belangrijke rol; het neoliberalisme werd verworpen. Er werden scherpe diagnoses gesteld. Maar of de aangedragen oplossingen meteen tot verbeteringen zullen leiden? Bestemd voor politiek en maatschappelijk geïnteresseerde lezers, die gezien het niveau over een behoorlijke voorkennis moeten beschikken.

Tekst op website uitgever
Nederland is ziek. In dit even inspirerende als hoopgevende boek paren experts een scherpe diagnose van de staat en het vermogen om revolutionaire, praktische, werkbare oplossingen te formuleren.

Nederland is rijk. Al decennialang staan we in de top tien van de gelukkigste en meest welvarende landen. Toch heerst er de laatste jaren een gevoel van crisis dat veel verder gaat dan de coronaproblematiek alleen. De klimaatcrisis is urgenter dan ooit. De zorg kan het nauwelijks meer aan. Het onderwijs kraakt in zijn voegen. Er is een groot gebrek aan woonruimte. De intensieve landbouw vernietigt de natuur. De democratie ligt onder vuur en ook de rechtsstaat heeft betere tijden gekend. Steeds meer mensen leven in armoede, velen voelen zich niet erkend. Kortom, Nederland is ziek. Maar hoe het te genezen? Bas Mesters sprak langdurig met twaalf vrouwen en mannen die uitblinken in hun vak: een boer, een docent, een psychiater, een journalist, een rechter, een historicus, een wooncoöperatiebestuurder, een klimaatactivist, een filosoof, een theatermaker, een econoom en een politicoloog. Geen van allen mensen met macht of een agenda, maar stuk voor stuk vol nieuwe, verfrissende ideeën over hoe het anders kan, als we maar willen. In dit even inspirerende als hoopgevende boek, gebaseerd op de interviewserie ‘Heilige huisjes’ die Mesters voor de Volkskrant maakte, paren deze experts een scherpe diagnose van de staat van Nederland aan de durf om heilige huisjes omver te trappen en het vermogen om revolutionaire, praktische, werkbare oplossingen te formuleren. Ideeën die ons allemaal kunnen inspireren.

Fragment uit 4. Schoon schip in het onderwijs - Docent Ton van Haperen
En dat komt allemaal door de lumpsum?
'Ja, en er zit nog een andere perverse prikkel in, omdat die lumpsum uitgaat van gemiddelde kosten van een leerling. Voor een vwo-leerling is dat ongeveer 7500 euro per jaar. maar op sommige scholen heb je meer oudere en ervaren leraren die meer verdienen. Om binnen het vastgestelde budget te blijven, moeten die scholen bezuinigen. Ze vervangen hun ervaren docenten door jongere, of vergrotend e klassen. Kleine scholen met afnemende leerlingaantallen die goed presteren, hebben ook ene budgetprobleem. '

Hetzelfde speelt rondom de gratis schoolboeken, stelt Van Haperen. Voor elke leerling is daarvoor driehonderd euro beschikbaar. 'Het probleem is dat je hetzelfde bedrag krijgt voor leerlingen in de derde klas van het gymnasium - die van alle leerlingen de meeste boeken hebben - als voor de leeftijdsgenoten op het vmbo. Telkens wordt gerekend met gemiddelden. Om de begroting kloppende te houden, was er in de ogen van die bestuurders maar één oplossing: zorgen dat je als school zo groot bent dat je precies op een gemiddelde kunt uitkomen. Dus die schoolbesturen besloten dat ze groter moesten worden en gingen fuseren. Zo ontstonden schoolbesturen die gingen over wel zeventigduizend middelbare scholieren van alle schoolniveaus.'

Schoolbesturen kregen via decentralisering, privatisering van de budgetten en de fusies veel te vele macht, vindt Van Haperen. En volgens hem verklaren de geldbehoefte en innovatiedrang van de steeds machtigere schoolbesturen waarom de klassen, ondanks de kapitaalinjecties, maar niet kleiner worden. 'Ik heb niets tegen bestuurders als mensen, maar wel iets tegen de constructie waaraan ook zij niets kunnen doen. Ik sprak laatst nog de voorzitter van ons schoolbestuur. Hij liet zich ontvallen dat we het best goed doen. Vanuit zijn perspectief is dat misschien ook zo. Alleen zorgt dat "goed doen" of "goed organiseren" niet voor betere schoolresultaten van de kinderen. Om dat te veranderen, is duidelijk iets anders nodig: opnieuw centrale sturing vanuit de overheid. De besturen hebben te veel macht.'

Het bestuur van Ons Middelbaar Onderwijs, de organisatie waaronder zijn school valt, heeft na alle fusies een budget zo groot als een stad als Tilburg, Breda of Den Bosch: vijfhonderd miljoen euro voor zeventigduizend leerlingen en zevenduizend leraren. 'Maar er is helemaal geen democratische controle op hoe het wordt uitgegeven. Er is geen controle van de markt, want ze krijgen gewoon geld per leerling. Er is gene controle van de overheid, want de besturen zijn autonoom. Er is alleen een medezeggenschapsraad, maar die heeft weinig invloed.'

En dit alles wordt volgens Van Haperen nog eens versterkt door artikel 23 van de grondwet, dat de vrijheid van onderwijs regelt. Jarenlang functioneerde die vrijheid als een instrument om iedereen in de eigen zuil de ruimte te geven zich te ontwikkelen tot een goed opgeleide burger van Nederland. maar het systeem is volgens hem achterhaald nu onze maatschappij op een klein deel na is geseculariseerd. (pagina 80-81)

Draadje (april 2022)

Gesprek van Lex Bohlmeijer met Bas Mesters: Overal in de samenleving ontstaat verzet tegen het marktdenken, ziet deze journalist (De Correspondent, januari 2022)


woensdag 19 januari 2022

Jaap Tielbeke 2

We waren gewaarschuwd : over een profetisch milieurapport en wat we er (niet) mee deden
Das Mag 2020, 155 pagina's  € 17,50

De Groene Amsterdammer: Jaap Tielbeke (19)

Korte beschrijving
In deze kritische journalistieke verhandeling onderzoekt auteur Jaap Tielbeke wat de mens (niet) heeft gedaan om klimaatverandering tegen te gaan. De mensheid put de planeet uit en roept zo onvoorstelbaar onheil over zich af. Tot deze conclusie kwam een team wetenschappers vijftig jaar geleden al in het rapport ‘De grenzen aan groei'. Hoe kan dit, en wat kunnen we nu nog doen om het onheil af te wenden?‘ We waren gewaarschuwd’ is in een heldere en overtuigende stijl en met journalistieke diepgang geschreven. Voor iedereen met interesse in de oorzaken en achtergronden van de huidige klimaatproblematiek. Jaap Tielbeke (1989) is journalist bij de Groene Amsterdammer en schrijft sinds 2015 over klimaatverandering. In 2020 publiceerde hij bij Das Mag het boek ‘Een beter milieu begint niet bij jezelf’.

Tekst op website uitgave
De mensheid put de planeet uit en roept zo onvoorstelbare onheil over zich af. Het klinkt als de samenvatting van het laatste klimaatrapport, maar tot deze conclusie kwam een team wetenschappers al in 1972. De uitkomsten van hun computermodellen waren onverbiddelijk: een ongebreidelde groei van de wereldbevolking en -economie leidt tot de ineenstorting van de menselijke beschaving. De enige manier om een catastrofe te voorkomen is het stellen van grenzen aan de groei.

Het eerste rapport van de Club van Rome sloeg begin jaren zeventig in als een bom. Alleen al in Nederland werden meer dan tweehonderdvijftigduizend exemplaren van de pocketeditie verkocht. Voor PvdA-leider Joop den Uyl was het aanleiding om na te denken over een ‘fundamentele verandering van het kapitalistische stelsel’. Samen met D’66 pleitte zijn partij zelfs voor een ‘beheersing van ekonomische groei’. En op de internationale conferentie in Stockholm probeerden wereldleiders afspraken te maken om de natuur te beschermen en vervuiling te stoppen. Voor het eerst stond ‘het milieu’ boven aan de agenda.

Toch zijn de ecologische problemen de afgelopen vijftig jaar later alleen maar groter geworden. De gevreesde olieschaarste bleef weliswaar uit, maar ondertussen raakte het klimaat ontwricht en holde de biodiversiteit achteruit. Hoe kan het dat de adviezen van de Club van Rome in de wind werden geslagen? Waarom zijn er vandaag amper politici die vraagtekens plaatsen bij onze groeizucht? En hoe kunnen we nog binnen de grenzen van de planeet blijven? Vijftig jaar na verschijnen van de oerwaarschuwing blikt Jaap Tielbeke terug op waarom we de grenzen overschreden en kijkt hij wat er nu moet gebeuren.

Jaap Tielbeke (1989) is journalist bij De Groene Amsterdammer en schrijver van Een beter milieu begint niet bij jezelf, dat in 2020 verscheen. De afgelopen zeven jaar heeft hij zich verdiept in de ecologische crisis. Keer op keer stuitte hij daarbij op het Grenzen aan de groei-rapport uit 1972, dat nog steeds geldt als een ankerpunt in het milieudebat. Met het gouden jubileum van deze oerwaarschuwing in aantocht, besloot hij zich vast te bijten in het vraagstuk dat door de Club van Rome op de agenda is gezet en sindsdien alleen maar aan urgentie heeft gewonnen.




Fragment uit 2022 - Voorbij de groei
Het grote publiek mag dan smullen van haar donut, veel academische collega's weten niet goed wat ze aan moeten met Raworths sweeping statements. Ze zou een karikatuur maken van het vakgebied, veel van de ideeën die ze als baanbrekend presenteert worden allang besproken op economiefaculteiten. Vrijwel iedere econoom zal erkennen dat het bbp een onvolmaakte maatstaf is waar we ons niet op moeten blindstaren. Dat het milieu een 'externaliteit' heet en olie een 'hulpbron' betekent niet dat economen geen oog hebben voor de uitputting van de aarde. Toen hoogleraar Bas Jacobs door De Telegraaf naar zijn favoriete boek van 2017 werd gevraagd, gaf hij Donuteconomie als 'anti-tip'. Dat vond hij namelijk 'het intellectueel armoedigste en meest ergerniswekkende economieboek' van het jaar. Sandra Phlippen, hoofdeconoom bij ABN AMRO, werd 'misselijk en verdrietig' van Raworths populistische retoriek, schreef ze in haar column voor het AD.
'Misschien heeft het te maken met de Nederlandse directheid, maar de weerstand was hier nog feller dan elders,' vertelt Raworth. 'Op de universiteit in Tilburg was ik uitgenodigd voor een paneldiscussie. Na mijn presentatie vroeg mijn opponent zich hardop af of ik wel een echte econoom was. Dat vond ik zo'n veelzeggende reactie. Waarom begin je meteen over mijn geloofwaardigheid? Laten we het over de ideeën hebben. En waarom zo defensief? Mijn aanval is niet persoonlijk, ik bevraag enkel een aantal fundamentele aannames.'
  Een van de hoekstenen van de neoklassieke economie is het concept van de homo economicus. De mens zou een calculerend wezen zijn dat constant bezig is zijn eigenbelang te optimaliseren. Hele mathematische modellen zijn rond deze aanname gebouwd, die de economie ene schijn van objectiviteit en zekerheid moeten geven, terwijl psychologen en sociologen er allang op hebben gewezen dat wij in werkelijk(heid) helemaal niet zo in elkaar steken. De homo economicus mag dan een verzinsel zijn, zolang we ingeprent krijgen dat dit onze ware aard is, gaan we ons er op den duur vanzelf naar gedragen. Voor Raworth toont dit de kracht van ideeën. Instemmend citeert ze de econoom Paul Samuelson: 'Het maakt mij niet uit wie de weten van een land schrijft - of wie de verhandelingen voor specialisten vervaardigt - zolang ik maar de economische handboeken kan schrijven.'
  Als Raworth het economiecurriculum een make-over mocht geven, zou het Grenzen aan de groei-rapport een prominente plek krijgen. 'Wat zo krachtig is aan het werk van het MIT-team, is dat het een compleet andere vertrekpunt heeft,' zegt ze. 'Het begint niet met de gangbare rekeneenheden van de economie, maar met de materiële wereld - grondstoffen en afvalstromen. Toen ik het las besefte ik pas hoe vreemd het eigenlijk is dat dit geen centrale variabelen zijn in de economische wetenschap. Terwijl de boodschap zo alarmerend is.'
  De reflex van veel mainstream economen was om die waarschuwing weg te wuiven, zeker nadat het mee bleek te vallen met de gevreesde grondstoffen schaarste. De markt had het probleem opgelost, precies zoals zij hadden voorspeld. Waar deze critici gemakshalve aan voorbijgingen was dat de systeemwetenschappers nog een andere factor aanwezen die kan leiden tot de ondergang: vervuiling. 'Wat het World3-model over vervuiling te melden had bleek zijn tijd ver vooruit te zijn,' schrijft Raworth in Donuteconomie. 'Vandaag de dag kunnen we het probleem echter veel specifieker aanduiden, en onderscheiden we verschillende vormen van ecologische degradatie, van klimaatverandering en chemische vervuiling tot verzuring van de oceanen en afnemende biodiversiteit.' (pagina 117-119)

Artikel.
Het toeval wil dat ik aanwezig was toen Kate Raworth in Tilburg aantrad voor een gesprek met enkele Tilburgse collega's. Plaatsvervangende schaamte overviel me; hoe die heren met haar omgingen. Ik schreef er een lang stukje over: “dat afbraak van werknemersrechten en het uitkeren van zo veel mogelijk middelen aan de kapitaalbezitters economisch gezien het beste beleid zou zijn” (januari 2018)

Artikel over andere boeken waarin 'het Nieuwe Klimaatregime' als het ware werd aangekondigd: Het is erger dan je denkt, veel erger (mei 2019)

Lees ook: Een beter milieu begint niet bij jezelf (2020)

Een vergelijkbaar boek: Wat we toen al wisten : de vergeten groene geschiedenis van 1972 van Geert Buelens (ook uit 2022). En Jaap Tielbeke verwijst in zijn boek naar: Minder is meer : hoe degrowth de wereld zal redden van Jason Hickel (uit 2021).

Terug naar Overzicht alle titels


zaterdag 8 januari 2022

Alain De Botton 4

Hoe overleef ik de moderne wereld
Atlas Contact 2022, 340 pagina's € 22,99

Oorspronkelijke titel: (2022)

Wikipedia: Alain De Botton (1969)

Korte beschrijving
‘Hoe overleef ik de moderne wereld’ is een groots opgezette cultuursociologische verhandeling waarin de bekende filosoof Alain de Botton de lezer meeneemt in zijn diagnose van de staat van onze moderne tijd. De Botton schrijft over een scala aan onderwerpen, variërend van de media tot werk, liefde, wetenschap, natuur en democratie. Een boek als gids om op een kalmere, luchtigere manier te leren navigeren door de dwaasheden en obsessies van onze tijd. ‘Hoe overleef ik de moderne wereld’ is geschreven in De Bottons kenmerkende aanstekelijke en doorwrochte stijl, en is verlevendigd met prachtige, sfeervolle foto’s en afbeeldingen van kunstwerken. Geschikt voor een publiek van geoefende lezers met interesse in (cultuur)geschiedenis en filosofie. Alain de Botton (Zürich, 1969) is een wereldberoemde Brits-Zwitserse schrijver, journalist en filosoof. Hij is oprichter van The School of Life. Zijn werk is in meer dan twintig talen vertaald.

Tekst op website uitgever
De moderne wereld heeft ons een reeks buitengewone voordelen en geneugten gebracht, waaronder technologie, medicijnen en entertainment. Maar het kan ook voelen alsof de moderne tijd ons steeds dieper in hebzucht, wanhoop en opwinding dompelt. Zelden heeft de wereld zich meer bevoorrecht gevoeld. Maar tegelijk voelt de mens zich ook bezorgd, woedend en angstig. Hoe overleef ik de moderne wereld is de ultieme gids voor het navigeren door onze ongewone tijden. Het boek behandelt onze relatie met de nieuwsmedia, onze ideeën over liefde en seks, onze veronderstellingen over geld en onze carrières, onze houding ten opzichte van dieren en de natuur, onze bewondering voor wetenschap en technologie, ons geloof in individualisme en secularisme – en onze verhouding tot rust en eenzaamheid. Als de moderne tijd (gedeeltelijk) als een ziekte gezien kan worden, is een juiste diagnose misschien wel de remedie. Het boek helptons om een kalmere, authentiekere, soms luchtigere relatie aan te gaan met de dwaasheden en obsessies van onze tijd.

Fragment uit 11. Individualisme
In de moderne wereld is de levensstandaard in alle lagen van de bevolking gestegen, maar tegelijkertijd zijn de psychologische gevolgen van een gebrek aan succes moeilijker te verdragen. We zijn het gevoel kwijt dat onze identiteit op meer berust dan hoe we presteren op de arbeidsmarkt. Daardoor is het voor onze psychische gezondheid ook onontbeerlijk geworden dat we een manier proberen te vinden om aan ons claustrofobische individualisme te ontsnappen; dat we weer beseffen dat het heel betrekkelijk is wat succes of gebrek aan succes over ons zegt en dat daar geen definitieve conclusies aan kunnen worden verbonden; dat in werkelijkheid niemand ooit een verliezer dan wel een winnaar is; dat we allemaal verbluffende mengelingen vormen van mooi en lelijk, indrukwekkend en middelmatig, dwaas en scherpzinnig. Het zou goed zijn als we, in een bewust verzet tegen de tijdgeest, de mensen met wie we kennismaken voortaan niet meer vragen wat ze doen maar waar ze de laatste tijd zoal aan denken of over dromen. (pagina 208-209)  !!!!

Fragment uit 12. Een rustig leven
Aks we goede reizigers waren, zouden we van een wandeling naar de winkelstraat nog een bijzonder avontuur weten te maken. Dan zou het bijna zijn alsof we weer nieuwsgierige kleuters waren die om de zoveel passen stil blijven staan om alweer een nieuw buitengewoon schouwspel op zich in te laten werken: wat onkruid dat tussen de straatstenen groeit, een grillige wolk met een zilveren staart, een vliegtuigstreep tussen twee loodsen, een hond die peinzend naar een plukje narcissen zit te staren, graffiti op een lantaarnpaal, de etalage van een vishandel met zeetong en zonnevis op ijs. Aan dat alles zul je niet zo snel aandacht besteden als je grotere ambities hebt. Maar hoezeer het ook tegen alle verwachtingen  ingaat, rustige mensen weten dat dit weleens de spil kan zijn waar het hele bestaan om draait. Het leven is niet elders: dit is wat je zou missen als opeens voorbij was.

Rustige mensen zijn niet altijd alleen maar rustig omdat ze de dingen waarderen, maar ook omdat ze behoedzaam zijn. Ze beseffen dat een rumoerig leven zijn tol eist. Ze weten - misschien wel beter dan mensen met overvolle agenda's - hoe gemakkelijk we bezwijken aan uitputting en overprikkeling. Misschien is het hun zelfs allemaal weleens te veel geworden, toen ze er door iets te veel verantwoordelijkheden en prikkels, korte nachten en emotionele drama's op brute wijze aan werden herinnerd hoe zwak onze greep op ons verstand kan zijn. Ze leven rustig om zich te hoeden voor krankzinnigheid en paranoia, angst en wanhoop. Ze zijn ervan doordrongen hoezeer hun onspectaculaire gewoonten en de vele avonden die ze in hun eentje of met een of twee goede vrienden doorbrengen hen beschermen tegen de terugkeer van de waanzin.


Hoeveel geld we verdienen, is eenvoudig na te gaan. het is veel moeilijker om erachter te komen hoeveel kalmte te kwijt zijn geraakt. De ware prijs die we voor ons rumoerige leven betalen, houden we niet goed in de gaten: we berekenen niet naar behoren wat dat zakenreisje of congres heeft betekend voor onze gemoedsrust en creativiteit of voor onze relatie met degenen die ons werkelijk dierbaar zijn. We merken niet hoe onrustig we worden van elk krantenartikel dat we lezen en hoe mistroostig elke ontmoeting met een zogenaamde vriend. We gedragen ons als die eerste wetenschappers die experimenteerden met uranium zonder de gevaren ervan te kennen. We merken niet hoe ontregelend het is voor onze gevoelige geest om een vertrek vol luidruchtige kennissen binnen te stappen en een paar uur lang ons best te doen om over koetjes en kalfjes te praten met een wolf in schaapskleren. Om daarvan te bekomen moeten we misschien wel een maand lang elke avond rustig thuis zitten. We beseffen niet dat slapeloosheid de wraak van onze geest is voor alle gedachten die we overdag hebben weten te onderdrukken, en dat onze paniek een oproep vormt om ons meer te bekommeren om alle gevoelens die we verwaarlozen. (pagina 216-218)

Rachel Carson

De zee
Athenaeum, Polak & Van Gennep 2022, 277 pagina's  € 22,99
Reeks: Paradigma

Oorspronkelijke titel: The sea around us (1950)

Wikipedia: Rachel Carson (1907-1964)

Korte beschrijving
De Amerikaanse Rachel Louise Carson (1907-1964), schrijver en mariene bioloog, is bekend van het boek Silent Spring (Dode Lente, 1963). In dit inmiddels legendarische boek stelt ze het gebruik van pesticiden aan de kaak. ‘De Zee’, onderdeel van een trilogie over de oceanen en zeeën, verscheen in 1951 in de Verenigde Staten, werd daar een bestseller en won een jaar later de National Book Award. In ‘De Zee’ schrijft Carson over allerlei aspecten van de grote zoutwateren ter wereld, zoals het ontstaan van leven in zeeën, seizoenen in de zee, oceaanbodems, het ontstaan van eilanden, winden op zee, zeebevingen en de getijden. Het boek geeft de stand van kennis weer van 1961, het jaar waarin Carson het voorwoord schreef, dat in de Nederlandse vertaling is opgenomen. De schrijfster heeft een soepele pen en slaat gemakkelijk een brug tussen mariene wetenschap en het geïnteresseerde leespubliek. Met een voorwoord van Jaap Tielbeke, milieujournalist en redacteur van De Groene Amsterdammer. Met een leestips, biografie, enkele zwart-witfoto’s, en een verantwoording.

Tekst op website uitgever
De zee, oorspronkelijk verschenen in 1951, behoort nog steeds tot de invloedrijkste boeken die ooit over de natuurlijke wereld zijn geschreven. Mariene bioloog Rachel Carson roept de kracht en het belang van de grootste watermassa’s ter wereld op door het kosmisch grote met het microscopisch kleine te combineren en harde wetenschappelijke feiten te vangen in poëtisch taalgebruik. Ze beschrijft de eeuwenlange regenval die de oceanen heeft gecreëerd, reuzeninktvissen die honderden vadems diep in gevecht zijn met potvissen, de kracht van het getij dat miljarden tonnen water in beweging zet, en de verwoesting die een tsunami teweegbrengt. De zeeën houden het menselijk leven in stand én bedreigen het.

Nu de oceanen en zeeën door toedoen van de mens in gevaar zijn, maakt Carsons boek ons onverminderd bewust van de kwetsbaarheid en het belang van de oceaan, inclusief het leven dat erin huist, en van onze verantwoordelijkheid de planeet gezond te houden.

Fragment uit (het) Voorwoord Jaap Tielbeke
Wat zou Carson zeggen als ze vandaag met haar achterneefje bij de branding zou staan? Zou ze hem wijzen op al het moois dat nog steeds te ontdekken valt? of vooral treuren om alles wat verloren dreigt te gaan? In Carsons tijd waren de ecologische problemen nog relatief overzichtelijk: met betere regelgeving voor chemische bestrijdingsmiddelen kunnen de insectenpopulatie en vogelstand zich herstellen. Strenger toezicht op illegale afvallozingen en aangescherpte normen voor de vervuilende stoffen die uit fabrieksschoorstenen komen, zorgden in de jaren zeventig en tachtig voor schonere luchten en rivieren.

De stijgende zeespiegel en het afsterven van koraalriffen kennen gene lokale oplossing. De verzuring van de oceaan valt niet te stoppen met één eenvoudige wet, De 'wereldthermostaat' is op hol geslagen en de fossiele-brandstofbedrijven die daarvoor verantwoordelijk zijn vormen een nog gehaaidere en machtigere tegenstander dan de pesticidefabrikanten ten tijd van Silent Spring.

Op de website van The Guardian is een filmpje te vinden van Naomi Klein, de Canadese publiciste en klimaatactivist, die haar vierjarig zoontje meeneemt naar het groot Barrièrerif. Ze schrikt van wat ze daar aantreft, want na ene paar oceanische hittegolven zijn grote delen van het natuurwonder veranderd in een spookachtig kerkhof van koraalskeletten. 'het verdriet dat ik voelde', vertelt Klein, 'was om ons allemaal, om alles wat we kwijt zijn geraakt en kwijt zullen raken door de klimaatcrisis. Maar het verlies was ook persoonlijk. Het ging over mijn zoon.' Hij zal waarschijnlijk nooit meer met eigen ogen de betoverende schoonheid van het oceaanleven zien die zijn moeder kon bewonderen toen ze jong was.

De woorden waarmee Carson in 1963 de uitzending van CBS-Reports afsloot hebben amper aan relevantie ingeboet: 'We praten nog steeds in termen van verovering. We zijn nog steeds niet volwassen genoeg om onszelf te zien als slechts een heel klein deeltje van een uitgestrekt en ongelooflijk universum. Ik geloof echt dat we in deze generatie in het reine moeten komen met de natuur en ik denk dat we worden uitgedaagd, zoals de mensheid nog nooit is uitgedaagd, om onze volwassenheid en beheersing te bewijzen, niet over de natuur, maar over onszelf.' (pagina 19)


Boeken over onze nieuwe omgang met niet-dieren en dingen

Terug naar Overzicht alle titels

Michael Young

De opkomst van de meritocratie
Athenaeum, Polak & Van Gennep 2022, 188 pagina's € 21,99
Reeks: Paradigma

Oorspronkelijke titel: The rise of the meritocracy (1958)

Wikipedia: Michael Young (1915-2002)

Korte beschrijving
Een boeiend maatschappijkritisch boek over meritocratie. Het boek schetst een beeld van een maatschappij waarin rechten verworven worden op basis van verdiensten, de meritocratie. Het doet dit door te schrijven vanuit een fictieve, hypothetische toekomst, het jaar 2034, wanneer er zogenaamd eerlijke maatschappelijke kansen voor iedereen zijn. Het boek belicht echter zowel positieve als de negatieve kanten van zo’n samenleving. In een talige stijl geschreven. Het boek zal vooral geoefende lezers aanspreken. Michael Young (Glasgow, 1934 - Victoria, 2010) was advocaat en politicus. Zijn werk werd in meerdere landen uitgegeven.'De opkomst van de meritocratie' werd oorspronkelijk gepubliceerd in 1958.

Tekst op website uitgever
‘De invloedrijkste boeken zijn altijd de boeken die niet gelezen worden,’ schreef Michael Young in 1994 in een nieuwe inleiding op zijn klassieker De opkomst van de meritocratie. Hij publiceerde zijn ironische mix van utopie en dystopie oorspronkelijk in 1958, muntte daarmee de inmiddels veel gebruikte term ‘meritocratie’, maar stelde gaandeweg ook vast dat weinigen zijn boek hadden gelezen en nog minder het hadden begrepen. Ook in Nederland zijn rechten en verworvenheden op basis van verdiensten (merit) gemeengoed geworden. Het zou, in tegenstelling tot geboorterecht, eerlijke maatschappelijke kansen bieden aan allen. Dat bleek een illusie, al is er ruim zeventig jaar na publicatie geen consensus dat de meritocratie een nieuwe klassenscheiding creëert: die tussen degenen met een hoog IQ en de omstandigheden dat te ontwikkelen en te gelde te maken, en zij die daar niet over beschikken.

In De opkomst van de meritocratie laat Young bij monde van een alter ego dat schrijft vanuit het jaar 2034 zowel de voor- als de nadelen zien van een meritocratische samenleving. Het was nooit een eenvoudig pleidooi. En dat was ook nooit zo bedoeld. Tijd voor een grondige (her)lezing.

Fragment uit Voorwoord Ewald Engelen
Dit valsspelen door de welgestelden is een uitwas van het meritocratische denken die Michael Young in zijn essay weliswaar niet heeft voorspeld, maar die hij als socioloog wel degelijk heeft voorzien. Met lede ogen zag hij dat in de jaren na publicatie het door hem gemunte neologisme ‘meritocratie’ steeds vaker positief gewaardeerd werd, en door steeds meer politici werd beschouwd als een nastrevenswaardig ideaal. Juist omdat een meritocratie op papier gebaseerd is op kansengelijkheid en breekt met de verdeling van maatschappelijke posities op basis van geslacht, kleur, etniciteit, status of religie tooien vooral progressieve politieke partijen zich er graag mee om hun emancipatoire geloofsbrieven te overleggen.

Youngs profetische boek beschrijft een wereld die in grote mate op de onze lijkt. Het is geschreven als een fictief essay waarin een personage dat dezelfde naam als de auteur draagt in 2034 terugkijkt hoe de grote opstand waarvan hij getuige is heeft kunnen ontstaan. Want als het essay één boodschap bevat, is het wel dat een gerealiseerde meritocratie een nachtmerrie is. Geen droom.

Terugblikkend vooruitkijken is een beproefde techniek in het genre van de utopische dan wel dystopische roman. Edward Bellamy paste hem toe in Terugkijken, waarin hij vanuit het destijds ver in de toekomst liggende jaar 2000 reflecteert op zijn eigen tijd, het jaar 1877. Ook in George Orwells 1984 wordt in de verleden tijd door de alwetende verteller gesproken over een verre toekomst als was het reeds gesedimenteerde geschiedenis. Dat geeft deze romans hun onontkoombaarheid, en daarmee hun dramatische kracht. De geschiedenis is niet open en contingent, maar leidt onherroepelijk tot een hel van eigen makelij.

In 2034 komt het in Youngs dystopie dan eindelijk tot een botsing tussen de verdienstelijken en de onverdienstelijken. De eerste zinnen geven een opsomming van leden van de verschillende beroepsgroepen die deelnemen aan een algemene staking en daarmee het dagelijks leven willen platleggen. Young beschrijft vervolgens droogjes, als betrof het een academische verhandeling, hoe in het naoorlogse Engeland de bevrijding uit de feodale ‘upstairs-downstairs’-samenleving gestalte kreeg via de ontwikkeling van uiterst secure IQ-tests, die steeds vaker en steeds breder werden toegepast om de getalenteerden te identificeren en selecteren en de talentlozen te isoleren en uit te sluiten. Beginnend in het onderwijs maar uiteindelijk ook doordringend in alle andere maatschappelijke domeinen.

Om ‘foutieve’ toewijzingen te corrigeren, sociale mobiliteit te bevorderen en het beschikbare ‘menselijk kapitaal’ maatschappelijk zo veel mogelijk te laten renderen, kregen burgers in het begin nog periodiek de mogelijkheid zich te laten ‘hertesten’ – om daarmee de rang van uitvoerder te kunnen verlaten en die van beslisser te kunnen verkrijgen. Maar omdat IQ en inspanningen een genetische en dus erfelijke component hebben, kwamen toewijzingsfouten al doende steeds minder vaak voor, stokte de sociale mobiliteit en ontstond geleidelijk een kastensamenleving met harde, ondoordringbare scheidslijnen tussen groepen mensen op basis van steeds preciezer gemeten gradaties van ‘verdienstelijkheid’.

Young vertelt dat verhaal aan de hand van verwijzingen naar en citaten uit fictieve wetsartikelen, memories van toelichting, interviews, rapporten en studies die, en dat is belangrijk, bol staan van de goede bedoelingen. De wetenschappers, hervormers en politici die in Youngs essay verantwoordelijk zijn voor de constructie van een meritocratische samenleving hadden daar namelijk goede morele en prudentiële redenen voor. Ze hebben de kastentirannie die desondanks was ontstaan dus nooit bewust nagestreefd, laat staan voorzien.

Meritocratie is bovenal economisch wenselijk: ieder talent wordt zo, conform de talentenparabel uit het Nieuwe Testament, ter meerdere eer en glorie van het bruto binnenlands product optimaal benut. En het is ook om redenen van rechtvaardigheid wenselijk. Een meritocratische samenleving is namelijk de belichaming van het klassiek-liberale beginsel dat alle maatschappelijke posities open behoren te zijn voor iedereen – mits deze mensen over de juiste kwalificaties beschikken uiteraard. En die laatste kwalificatie is cruciaal: deskundigheid (als eindproduct van IQ en inzet) is in een meritocratie nu eenmaal het voornaamste verdelingsprincipe. En omdat deskundigheid voor buitenstaanders lastig waarneembaar is, gelden diploma’s en dus het genoten onderwijs als de uiterlijke kenmerken ervan.

Daarmee is de maatschappelijke tweedeling tussen theoretisch en praktisch geschoolden een feit, die ook in Nederland niet toevallig losjes wordt aangeduid met ‘hoger’ en ‘lager’, waarmee ze achteloos in een hiërarchische relatie worden geplaatst. Hoger is beter dan lager, en dus zijn theoretisch geschoolden verdienstelijker dan praktisch geschoolden, en voor een kenniseconomie moet daarom een steeds groter deel van ieder leeftijdscohort door het hoger onderwijs worden geperst. Met de snel teruglopende kwaliteit van het hoger onderwijs, de teloorgang van het vormingsideaal en de armoedige financiering en maatschappelijke onderwaardering van het beroepsvoorbereidend onderwijs als (wederom) onbedoeld neveneffect. (pagina 11-13)

Terug naar Overzicht alle titels

F.A. Hayek

De weg naar slavernij
Athenaeum, Polak & Van Gennep 2022, 271 pagina's € 24,99
Reek: Paradigma

Oorspronkelijke titel: The road to serfdom (1944/2001)

Wikipedia: F.A. Hayek (1899-1992)

Korte beschrijving
‘De weg naar slavernij’ is een klassieker van Friedrich Hayek (1899-1992). Hij zet uiteen hoe volgens hem een krachtige centrale overheid met economische controle heeft geleid tot de verschrikkingen van nazi-Duitsland en fascistisch Italië. Hij wijst naar de socialistische wortels van deze regimes en pleit tegen een centrale planning van de economie. Zeer intelligent geschreven. Uitsluitend geschikt voor een geoefende lezersgroep. F.A. Hayek (Wenen, 1899 - Freiburg im Breisgau, 1992) was een wereldberoemde Brits-Oostenrijks-Duits-Amerikaans-Norfolkeilandse econoom, historicus, politicoloog en academisch docent. Zijn werk werd in meer dan veertig landen uitgegeven. ‘De weg naar slavernij’ verscheen oorspronkelijk in 1944.

Tekst op website uitgever
De weg naar slavernij heeft velen geïnspireerd, maar minstens even zoveel mensen tot woede gedreven: politici, filosofen, economen, gewone lezers; niemand blijft onberoerd onder Hayeks klassieker. Het boek verscheen oorspronkelijk in 1944 en bevat een vurige waarschuwing tegen de gevaren van een overheid die de productiemiddelen in handen heeft. Volgens Hayek leidde het model van een krachtige centrale overheid met grote economische controle naar de verschrikkingen van nazi-Duitsland en fascistisch Italië en niet, zoals velen dachten, naar een utopische samenleving waarin de lasten worden verdeeld.

In de afgelopen zeventig jaar heeft De weg naar slavernij zich bewezen als een tijdloos werk dat nog steeds van invloed is op het politieke, filosofische en economische discours en de discussie over de relatie tussen individuele vrijheid en overheidsbemoeienis blijft voeden.

Fragment uit (het) Voorwoord (door Merijn Oudenampsen & Bram Mellink - auteurs van Neoliberalisme : een Nederlandse geschiedenis , uit 2022)
In de aanloop naar de vorige Tweede Kamerverkiezingen kondigden politici van links tot rechts het einde van het neoliberalisme aan. Hugo de Jonge voorspelde dat het betreffende verkiezingsjaar de geschiedenisboeken in zou gaan als 'het einde van het neoliberalisme', Lodewijk Asscher verklaarde de gewraakte ideologie 'technisch en moreel failliet' en Gert-Jan Segers dacht dat 'de neoliberale machine aan het einde van zijn levensduur' was gekomen.


Dat riep onmiddellijk de stekelige reacties van journalisten op. Politici stonden in de rij om het neoliberalisme 'tot nieuwe staatsvijand te verklaren', aldus NRC-columnist Maarten Schinkel. Volgens hem leidde dat tot weinig verheffende analyses: 'Het comfortabele van het containerbegrip "neoliberalisme" is dat ieder ervan kan maken wat hij wil. Het wachten is op de eerste peuter die spartelend op de grond van de Albert Heijn het neoliberalisme overal de schuld van geeft.' De Nieuwsuur-econoom Matthijs Bouman stelde op zijn beurt dat hij nog steeds niet wist wat het neoliberalisme precies betekent en beschreef het als 'fake history' en 'totale onzin'. 

Het is de typische polemische discussie die nooit een stap verder lijkt te komen. More heat than light, zoals de Britten zeggen. Opvallend is het gebrek aan intellectuele referenties. Niemand lijkt op het idee te zijn gekomen een klassieker uit de neoliberale canon uit de boekenkast te pakken om elf eens te kijken wat dat vrijemarktdenken nu precies behelst. Zo bezien komt de nieuwe Nederlandse vertaling van Friedrich Hayeks klassieker 'The Road ot Serfdom' (1944) als geroepen. Het geldt nog steeds als de stichtingstekst van de beweging die indertijd door haar aanhangers 'het neoliberalisme' werd genoemd.

Na publicatie werd het boek onmiddellijk een groot publicitair succes. Vooral in de Verenigde Staten vond het gretig aftrek. Het blad Reader's Digest maakte een samenvatting en verspreidde daar maar liefst 600 000 exemplaren van onder zijn lezers. Het Amerikaanse autobedrijf General Motors liet er zelf een stripversie van maken, waarin met enigszins koddige plaatjes de dreigende 'plandictatuur' treffend werd uitgebeeld. Uiteindelijk werden er meer dan twee miljoen exemplaren van The Road to Serfdom verkocht, in meer dan twintig talen. In 1948 kwam de eerste Nederlandse vertaling uit, getiteld De weg naar slavernij.

De weg naar slavernij werd een van de invloedrijkste boeken van de twintigste eeuw. Winston Churchill liep ermee weg. Margaret Thatcher noemde het boek een 'ongeëvenaarde analyse van de gevaren van de planeconomie',  Ronald Reagan citeerde het in zijn toespraken en Frits Bolkestein prees Hayek als 'misschien wel de belangrijkste liberale politieke filosoof van de twintigste eeuw'.  Na publicatie van het boek groeide Hayek uit tot een intellectuele beroemdheid. Hij gebruikte zijn nieuwverworven aanzien voor de uitbouw van wat hij 'de neoliberale beweging' noemde. Voor wie wil weten wat het neoliberalisme is en waar het vandaan komt, is het een boek een onmisbaar referentiepunt. Hayeks filosofie van individuele vrijheid en verantwoordelijkheid werkt nog altijd door in onze politiek. (pagina 9-10)

Terug naar Overzicht alle titels

Edward W. Said

Oriëntalisme
Athenaeum, Polak & Van Gennep 2022, 517 pagina's € 27,50
Reeks: Paradigma (oorspronkelijke Nederlandse uitgave 2005)
De oorspronkelijke editie bevat een nawoord van Sjoerd de Jong; de herdruk uit 2022 bevat een voorwoord van Sinan Çankaya

Oorspronkelijke titel: Orientalism (1978)

Wikipedia: Edward W. Said (1935-2003)

Korte beschrijving
Het beroemde en geruchtmakende boek van deze Palestijnse literatuurcriticus, die in 2003 overleed, verschijnt voor het eerst in het Nederlands. Het is belangrijk en leerzaam dat zowel het nawoord uit 1994 als het uitgebreide woord vooraf uit 2003 zijn opgenomen. Want dit boek, dat in 1978 verscheen, heeft vele tongen en pennen losgemaakt en heeft na de elfde september 2001 alleen maar meer en nieuwe actualiteit gekregen. Edward Said verweert zich in die toevoegingen o.m. tegen verkeerde interpretaties van zijn werk. Hij schrijft indringend over vooraanstaande kenners van het Oosten en de voorstellingen die zij ervan gemaakt hebben en doet dat vanuit een enorme persoonlijke betrokkenheid en weergaloze eruditie. Het lezen en bestuderen van dit werk blijft een 'must'.

Tekst op website uitgever
Oriëntalisme zorgde bij verschijnen in 1978 voor een grote omslag in de Midden-Oostenstudies en had een blijvend effect op postkoloniale en culturele studies. Met de term, gemunt door Said, wordt de ‘westerse’ kijk op het Oosten gedefinieerd, een invloedrijke Europees-ideologi¬sche schepping die het mogelijk maakte om te gaan met het ‘andere’ van de oosterse cultuur. Oriëntalisme maakt het Oosten ondergeschikt aan het Westen.

Die simplificatie gaat terug tot op de oude Grieken en is in de eeu¬wen daarna in de literatuur, schilderkunst, geschiedschrijving, we¬tenschap en de politiek verder verdiept. Het legde de basis voor het westerse kolonialisme én, stelt Said, het Westen verschafte zich er een eigen identiteit mee door zich te profileren als ‘verheven’.

Said onderzoekt klassieke Europese werken die een groot aandeel hebben in het exotische beeld dat het Westen schiep van het Oosten en beschrijft hoe oriëntalistische beeldvorming een reflectie kan zijn van imperialisme en racisme.

Fragment uit hoofdstuk 1. Ken de oosterling
Culturele kracht is geen makkelijk te bespreken onderwerp, en een van de oogmerken van dit werk is het illustreren, analyseren en overdenken van het oriëntalisme als een uiting van culturele kracht. Met andere woorden, het is beter zich niet te wagen aan generalisaties over een zo vaag en toch zo belangrijk begrip als culturele kracht voordat eerst een belangrijk deel van het materiaal is geanalyseerd. Om te beginnen gold in het Westen in de negentiende en twintigste eeuw het uitgangspunt dat het Oosten en alles wat dat omvatte, als het al niet overduidelijk inferieur was, in elk geval behoefte had aan corrigerende besturing door het Westen. Het Oosten werd gezien als iets wat werd vastgesteld in klaslokaal, strafrechtbank, gevangenis of geïllustreerd handboek. Het oriëntalisme is dus kennis van de Oriënt die de dingen des Oriënts situeert in klaslokaal, rechtbank, gevangenis of handboek voor onderzoek, studie, rechtsspraak, tucht of bestuur. 
Gedurende de eerste jaren van de twintigste eeuw konden mannen als Balfour en Cromer zeggen wat en hoe zij het wilden omdat een nog vroegere vorm van oriëntalisme dan die van de negentiende eeuw hun de woorden, beelden, retoriek en vooroordelen had nagelaten waarmee ze het konden zeggen. Ook versterkte het oriëntalisme het besef, dat haar op zijn beurt ook zelf weer versterkte, dat Europa of het Westen letterlijk vanuit het grootste deel van het aardoppervlak beheerste. De periode van onmetelijke vooruitgang in de instellingen en inhoud van het oriëntalisme komt precies overeen met de periode van ongeëvenaarde Europese expansie; van 1815 tot 1914 breidde de rechtstreekse Europese koloniale overheersing zich uit van ongeveer 35 procent van het aardoppervlak tot ongeveer 85 procent. Elk continent was erbij betrokken, vooral Afrika en Azië. De twee grootste rijken waren het Britse ne het Franse; bondgenoten en partners in sommige opzichten, in andere vijandige rivalen. In de Oriënt, van de oostelijke kusten van de Middellandse Zee tot Indo-China en Malakka, grensden hun koloniale bezittingen en imperiale invloedssferen aan elkaar; regelmatig overlapten ze elkaar en vaak werd erom gevochten. maar het was in de Nabije Oriënt, in de landen van het Arabische Nabije Oosten, waar de islam werd geacht de culturele en raciale kenmerken te bepalen, dat de Britten den Fransen met elkaar en 'de Oriënt' op de meest intense en ingewikkelde manier met elkaar te maken kregen. Tijdens een groot deel van de negentiende eeuw was, zoals minister van Buitenlandse Zaken lord Salisbury het in 1881 formuleerde, hun gezamenlijke visie op de Oriënt uiterst problematisch: 'Wanneer je [...] een trouwe bondgenoot hebt die ertoe neigt zich te bemoeien met een land waarin je diep geïnteresseerd bent, dan staan je drie wegen open. Je kunt je afwenden, je kunt monopoliseren of je kunt delen. Ons afwenden zou betekenen dat de Fransen ons pad zouden kruisen in India. Monopoliseren zou ons heel dicht bij een oorlog brengen. Dus besloten we te delen.' (pagina 70-71 - editie uit 2005) (pagina 91-92 - editie 2022)

Fragment uit (het) Voorwoord (door Sinan Çankaya - november 2021)
Kritieken
Oriëntalisme is een hoogst origineel, zoals gezegd welbespraakt, doorwrochte en tegelijk slordig en imperfect boek. Sommige recensenten waren bij voorbaat vijandig gezind, maar ook politieke bondgenoten hadden moeite met zijn boek.
  Het retorische arsenaal dat Said geduldig had vervaardigd werd tegen hem in stelling gebracht. Said, die het Westen bekritiseerde om haar sweeping statements. kreeg ervan langs vanwege zijn eigen sweeping statements over het Westen, die te weinig nuance zag in de westerse kijk op de Oriënt, werd te weinig nuance over het Westen verweten. Het Westen maakte zich schuldig aan essentialisme, verweet Said, maar deed hij niet min of meer hetzelfde door het Westen als een onbeweeglijk ding voor te stellen en het vast te zetten in de tijd? De Syrische filosoof Sadiq Jalal al-Azm noemde Said een orientalist-in-reverse.
  Ook methodisch was er kritiek. Zijn raamwerk zou piepen en kraken en uit zijn voegen barsten, omdat Said oriëntalistische voorbeelden er met de haren bij had gesleept. Door een bonte verzameling wetenschappers en schrijvers aaneen te rijgen zou hij een te coherente en generaliserend beeld hebben geschetst. De voorbeelden die niet binnen zijn raamwerk pasten, zoals de niet-koloniale Duitse oriëntalistiek, zou hij hebben verzwegen. Said werd ook aangevallen omdat hij niet bij zijn wetenschappelijke leest was gebleven. Hij was een literatuurwetenschapper, geen Midden-Oostendeskundige, en ook zeker geen historicus. In zijn lange carrière aan Columbia University zou jij nooit een college over het Midden-Oosten geven. 
  Linkse denkers vroegen zich af waar het verhaal over gevestigde belangen en kapitaal was gebleven. Voor marxisten was deze toevoeging van wezensbelang. Ze wilden voorkomen dat de discussie over oriëntalisme louter over vooroordelen, representaties en culturele strubbelingen zou gaan. Antropologen schreven al langer over etnocentrisme, de neiging om de eigen groep als centrum van alles te beschouwen, en als maatstaf van het gewone, het goede en het schone. Het Oosten was toch ook vooringenomen ten opzichte van het Westen? Dus wat maakte Oriëntalisme anders? Was Edward Said, lang voordat de politicoloog Samuel Huntington over de botsing der beschavingen zou schrijven, zijn progressieve versie? (pagina 15-16)

Terug naar Overzicht alle titels

Dave Goulson

Stille aarde : hoe we de insecten van de ondergang kunnen redden
Atlas Contact 2021, 497 pagina's  € 24,99

Oorspronkelijke titel: Silent Earth : averting the insect apocalypse (2021)

Wikipedia: Dave Goulson (1965)

Korte beschrijving
Nieuwste boek van de Engelse bioloog Goulson (1965), waarin hij op boeiende manier ingaat op het belang  en nut van insecten. Hij geeft bewijzen van hun achteruitgang, schildert in duidelijke taal de oorzaken van deze achteruitgang en wat wij mensen kunnen doen om het insectenleven te redden van de ondergang. Want insecten zijn van wezenlijk belang voor onze voedselvoorziening. In dit boek luidt de auteur de alarmklok en wil hij komen tot een algeheel verbod op het gebruik van pesticiden. Goulson, hoogleraar biologie en gespecialiseerd in de hommel, laat zien dat zelfs eenvoudige maatregelen al kunnen leiden tot effectieve stappen om insecten te helpen. Een actueel en prettig geschreven boek. Een aanrader.

Tekst op website uitgever
Stille aarde is een liefdesverklaring aan de insectenwereld én een manifest voor een groenere planeet. De tijd dringt, maar het is nog niet te laat voor insectenpopulaties om te herstellen.

Stille aarde’ is het nieuwste boek van Dave Goulson. Insecten zijn essentieel voor het leven zoals wij dat kennen. Wereldwijd dalen hun aantallen snel en één ding is zeker: zonder insecten stort alles in. Ruim driekwart van onze belangrijkste voedselgewassen wordt bestoven door wilde insecten. En talloze dieren (die weer als voedsel dienen voor talloze andere dieren) zijn voor hun voedsel afhankelijk van insecten. Kortom: hun uitsterven heeft desastreuze gevolgen voor de hele voedselketen. ‘Stille aarde’ is een liefdesverklaring aan de insectenwereld, maar ook een opzwepend manifest voor een groenere planeet en een oproep tot ingrijpende verandering op elk niveau – in het overheidsbeleid, de landbouw, de industrie en in onze eigen huizen en tuinen. Hoewel de tijd dringt, is het nog niet te laat voor insectenpopulaties om te herstellen. We voelen ons misschien machteloos bij veel van de milieuproblemen die aan onze horizon opdoemen, maar Goulson laat in dit boek zien hoe we allemaal eenvoudige stappen kunnen zetten om insecten te helpen hun (en onze) vernietiging tegen te gaan.

Fragment uit 16. Een toekomstbeeld
Mijn vader zei altijd dat het zo ironisch was dat juist de nuttige en mooie dieren verdwenen, terwijl de plaagdieren in aantal toenamen. Huisvliegen zijn elke zomer weer een plaag nu er geen huis- en boerenzwaluwen meer zijn om ze op te eten. Er zijn meer naaktslakken dan ooit, want de hazelwormen, egels en grondkevers die korte metten met ze maakten zijn er allemaal niet meer. In de zomer zitten er hele zwermen bladluizen in onze groenten en fruitbomen, die soms alle bonenplanten opeten en ervoor zorgen dat onrijp fruit van de bomen valt. Toen ik nog klein was, werden dat soort plaagdieren opgegeten door lieveheersbeestjes, zweefvliegen, echte weekschildkevers en oorwormen. De dieren hoger in de voedselketen verdwijnen altijd het eerst, want die zijn met minder en planten zich langzamer voort. Tijgers, wasberen en harpijen verdwenen lang voor de herten, de zeehonden en de apen waar ze op joegen. Plaagdieren als bladluizen, witte vliegen, naaktslakken, muggen en huisvliegen planten zich snel voort en kunnen dus snel evolueren, waardoor ze reistent worden tegen bestrijdingsmiddelen en zich kunnen aanpassen aan het veranderende klimaat. Helaas konden de bijen en de lieveheersbeestjes het tempo niet bijbenen.
  Ik kijk nog eens op mijn horloge. De tijd lijkt bijna stil te staan. Mijn zoon neemt het om vier uur van me over, dus ik hoef niet lang meer.
 Wat heb ík een veranderingen meegemaakt. Als tiener had ik zoveel. We hadden allemáál zoveel, tenminste, in het Westen. Ik weet nog dat de supermarkten vol lagen met voedsel. Exotisch fruit, zoveel passievruchten, ananassen, mango's, avocado's en zelfs kumquats en lychees, werd van over de hee wereld ingevlogen en was het hele jaar verkrijgbaar. Dat lijkt nu gekkenwerk. Voor ons sprak het vanzelf. Eten was zo goedkoop dat we er meer van kochten dan we op konden, zodat we veel weggooiden omdat het begon te beschimmelen in de koelkast. Plastic puilde uit de vuilnisbakken en werd samen met bergen vieze luiers en kapot plastic speelgoed onder de grond verstopt, waar het een eeuwigheid lag te broeien. Ananassen mis ik het meest: van die goudgele, rijpe uit Brazilië waar het zoete sap uit droop als je ze doorsneed. En chocola natuurlijk, ach, wat mis ik chocola. Ik heb mijn kleinkinderen geprobeerd uit te leggen hoe het smaakte, maar dat is natuurlijk onmogelijk. De mensen aten zulk energierijk voedsel dat er een obesitasepidemie was en een wereldwijde golf van diabetes, die de mensen zelf hadden veroorzaakt. Tegenwoordig zijn er nog maar weinig dikke mensen. (pagina 253-254)

Boeken over onze nieuwe omgang met niet-dieren en dingen

Terug naar Overzicht alle titels