zaterdag 8 januari 2022

Michael Young

De opkomst van de meritocratie
Athenaeum, Polak & Van Gennep 2022, 188 pagina's € 21,99
Reeks: Paradigma

Oorspronkelijke titel: The rise of the meritocracy (1958)

Wikipedia: Michael Young (1915-2002)

Korte beschrijving
Een boeiend maatschappijkritisch boek over meritocratie. Het boek schetst een beeld van een maatschappij waarin rechten verworven worden op basis van verdiensten, de meritocratie. Het doet dit door te schrijven vanuit een fictieve, hypothetische toekomst, het jaar 2034, wanneer er zogenaamd eerlijke maatschappelijke kansen voor iedereen zijn. Het boek belicht echter zowel positieve als de negatieve kanten van zo’n samenleving. In een talige stijl geschreven. Het boek zal vooral geoefende lezers aanspreken. Michael Young (Glasgow, 1934 - Victoria, 2010) was advocaat en politicus. Zijn werk werd in meerdere landen uitgegeven.'De opkomst van de meritocratie' werd oorspronkelijk gepubliceerd in 1958.

Tekst op website uitgever
‘De invloedrijkste boeken zijn altijd de boeken die niet gelezen worden,’ schreef Michael Young in 1994 in een nieuwe inleiding op zijn klassieker De opkomst van de meritocratie. Hij publiceerde zijn ironische mix van utopie en dystopie oorspronkelijk in 1958, muntte daarmee de inmiddels veel gebruikte term ‘meritocratie’, maar stelde gaandeweg ook vast dat weinigen zijn boek hadden gelezen en nog minder het hadden begrepen. Ook in Nederland zijn rechten en verworvenheden op basis van verdiensten (merit) gemeengoed geworden. Het zou, in tegenstelling tot geboorterecht, eerlijke maatschappelijke kansen bieden aan allen. Dat bleek een illusie, al is er ruim zeventig jaar na publicatie geen consensus dat de meritocratie een nieuwe klassenscheiding creëert: die tussen degenen met een hoog IQ en de omstandigheden dat te ontwikkelen en te gelde te maken, en zij die daar niet over beschikken.

In De opkomst van de meritocratie laat Young bij monde van een alter ego dat schrijft vanuit het jaar 2034 zowel de voor- als de nadelen zien van een meritocratische samenleving. Het was nooit een eenvoudig pleidooi. En dat was ook nooit zo bedoeld. Tijd voor een grondige (her)lezing.

Fragment uit Voorwoord Ewald Engelen
Dit valsspelen door de welgestelden is een uitwas van het meritocratische denken die Michael Young in zijn essay weliswaar niet heeft voorspeld, maar die hij als socioloog wel degelijk heeft voorzien. Met lede ogen zag hij dat in de jaren na publicatie het door hem gemunte neologisme ‘meritocratie’ steeds vaker positief gewaardeerd werd, en door steeds meer politici werd beschouwd als een nastrevenswaardig ideaal. Juist omdat een meritocratie op papier gebaseerd is op kansengelijkheid en breekt met de verdeling van maatschappelijke posities op basis van geslacht, kleur, etniciteit, status of religie tooien vooral progressieve politieke partijen zich er graag mee om hun emancipatoire geloofsbrieven te overleggen.

Youngs profetische boek beschrijft een wereld die in grote mate op de onze lijkt. Het is geschreven als een fictief essay waarin een personage dat dezelfde naam als de auteur draagt in 2034 terugkijkt hoe de grote opstand waarvan hij getuige is heeft kunnen ontstaan. Want als het essay één boodschap bevat, is het wel dat een gerealiseerde meritocratie een nachtmerrie is. Geen droom.

Terugblikkend vooruitkijken is een beproefde techniek in het genre van de utopische dan wel dystopische roman. Edward Bellamy paste hem toe in Terugkijken, waarin hij vanuit het destijds ver in de toekomst liggende jaar 2000 reflecteert op zijn eigen tijd, het jaar 1877. Ook in George Orwells 1984 wordt in de verleden tijd door de alwetende verteller gesproken over een verre toekomst als was het reeds gesedimenteerde geschiedenis. Dat geeft deze romans hun onontkoombaarheid, en daarmee hun dramatische kracht. De geschiedenis is niet open en contingent, maar leidt onherroepelijk tot een hel van eigen makelij.

In 2034 komt het in Youngs dystopie dan eindelijk tot een botsing tussen de verdienstelijken en de onverdienstelijken. De eerste zinnen geven een opsomming van leden van de verschillende beroepsgroepen die deelnemen aan een algemene staking en daarmee het dagelijks leven willen platleggen. Young beschrijft vervolgens droogjes, als betrof het een academische verhandeling, hoe in het naoorlogse Engeland de bevrijding uit de feodale ‘upstairs-downstairs’-samenleving gestalte kreeg via de ontwikkeling van uiterst secure IQ-tests, die steeds vaker en steeds breder werden toegepast om de getalenteerden te identificeren en selecteren en de talentlozen te isoleren en uit te sluiten. Beginnend in het onderwijs maar uiteindelijk ook doordringend in alle andere maatschappelijke domeinen.

Om ‘foutieve’ toewijzingen te corrigeren, sociale mobiliteit te bevorderen en het beschikbare ‘menselijk kapitaal’ maatschappelijk zo veel mogelijk te laten renderen, kregen burgers in het begin nog periodiek de mogelijkheid zich te laten ‘hertesten’ – om daarmee de rang van uitvoerder te kunnen verlaten en die van beslisser te kunnen verkrijgen. Maar omdat IQ en inspanningen een genetische en dus erfelijke component hebben, kwamen toewijzingsfouten al doende steeds minder vaak voor, stokte de sociale mobiliteit en ontstond geleidelijk een kastensamenleving met harde, ondoordringbare scheidslijnen tussen groepen mensen op basis van steeds preciezer gemeten gradaties van ‘verdienstelijkheid’.

Young vertelt dat verhaal aan de hand van verwijzingen naar en citaten uit fictieve wetsartikelen, memories van toelichting, interviews, rapporten en studies die, en dat is belangrijk, bol staan van de goede bedoelingen. De wetenschappers, hervormers en politici die in Youngs essay verantwoordelijk zijn voor de constructie van een meritocratische samenleving hadden daar namelijk goede morele en prudentiële redenen voor. Ze hebben de kastentirannie die desondanks was ontstaan dus nooit bewust nagestreefd, laat staan voorzien.

Meritocratie is bovenal economisch wenselijk: ieder talent wordt zo, conform de talentenparabel uit het Nieuwe Testament, ter meerdere eer en glorie van het bruto binnenlands product optimaal benut. En het is ook om redenen van rechtvaardigheid wenselijk. Een meritocratische samenleving is namelijk de belichaming van het klassiek-liberale beginsel dat alle maatschappelijke posities open behoren te zijn voor iedereen – mits deze mensen over de juiste kwalificaties beschikken uiteraard. En die laatste kwalificatie is cruciaal: deskundigheid (als eindproduct van IQ en inzet) is in een meritocratie nu eenmaal het voornaamste verdelingsprincipe. En omdat deskundigheid voor buitenstaanders lastig waarneembaar is, gelden diploma’s en dus het genoten onderwijs als de uiterlijke kenmerken ervan.

Daarmee is de maatschappelijke tweedeling tussen theoretisch en praktisch geschoolden een feit, die ook in Nederland niet toevallig losjes wordt aangeduid met ‘hoger’ en ‘lager’, waarmee ze achteloos in een hiërarchische relatie worden geplaatst. Hoger is beter dan lager, en dus zijn theoretisch geschoolden verdienstelijker dan praktisch geschoolden, en voor een kenniseconomie moet daarom een steeds groter deel van ieder leeftijdscohort door het hoger onderwijs worden geperst. Met de snel teruglopende kwaliteit van het hoger onderwijs, de teloorgang van het vormingsideaal en de armoedige financiering en maatschappelijke onderwaardering van het beroepsvoorbereidend onderwijs als (wederom) onbedoeld neveneffect. (pagina 11-13)

Terug naar Overzicht alle titels

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen