Boom 2025, 312 pagina's - € 29, 90
Wikipedia: René ten Bos (1959)
Korte beschrijving
Tekst op website uitgever
Wie met gezag en geloofwaardigheid spreken wil, moet dit namens het hogere kunnen doen. Daarom heeft onze seculiere samenleving alternatieven gevonden voor God: we spreken niet langer in Zijn naam, maar in die van waarheid, rechtvaardigheid, efficiency, gezondheid, veiligheid of duurzaamheid. Dit heeft een nieuwe vorm van dogmatiek de wereld in gebracht, een machtige stem die geen tegenspraak duldt en altijd het laatste woord opeist.
In Het laatste woord legt René ten Bos de institutionele, psychologische en politieke mechanismen bloot die verklaren waarom we zo dogmatisch zijn en blijven. ‘Onderwerping,’ zo signaleert hij, ‘is de prijs die we maar al te graag willen betalen om iemand te worden.’ Tegelijkertijd heeft de samenleving behoefte aan sceptici die zich niets gelegen laten liggen aan leerstelligheid en de bijbehorende waarheidspretenties. Onze instituties hebben juist baat bij de frisse lucht van de twijfel om tot nieuwe inzichten te komen.
René ten Bos (1959) is hoogleraar filosofie en voormalig Denker des Vaderlands (2017-2019). Van zijn hand verschenen bij Boom onder meer Water (2014, genomineerd voor de ECI Literatuurprijs), Bureaucratie is een inktvis (2015, winnaar Socratesbeker 2016), Dwalen in het antropoceen (2017) en Meteosofie (2021).
Fragment uit (de) Inleiding
Atheos (zonder God)
Nu vraagt de lezer zich misschien af wat dit allemaal te maken heeft met institutie, dogmatiek en gezag, de grote thema's in dit boek. Ik wil de vraag onderzoeken of het leven van mensen zonder deze drie-eenheid wel zinvol kan zijn. De dogmaticus zegt dit: zonder wezen, vorm, essentie of transcendentie is ons bestaan veroordeeld tot betekenisloosheid. Mensen weten niet wat zij met hun bestaan moeten aanvangen zonder dat er iets wezenlijks boven geplaatst wordt. Vandaar dus die steeds terugkerende denkfiguur: het dat komt misschien voor het wat en is daarom op een bepaalde manier oorspronkelijker, maar het is gedoemd om zinloos te blijven als er geen wat omheen geplaatst kan worden. Het dat kan zich alleen verheffen met een wat, maar die verheffing impliceert wel de bereidheid tot onderwerping. Dit laatste is een paradox die steeds weer terugkomt in dit boek: volgens de dogmatiek kan de mens zich uitsluitend verheffen door zich allereerst te onderwerpen.
Men zal hiertegen inbrengen dat we in een tijd leven die God of gezag niet meer erkent en dat mensen steeds weer proberen hun dat los van elk wat te leven. Leven we, zo luidt het bezwaar, niet in een tijd die existentie belangrijker vindt dan essentie? Wordt onze tijd niet gekenmerkt door het 'einde van de prioritisering van essenties, van de priviligiëring van het wezen of de a-prioriteit van het wat'? Eenvoudiger: existentiefilosofie beweert dat doel, vorm en God in het leven van hedendaagse mensen geen grote rol meer (zou moeten) spelen. Die mensen kunnen niets anders dan proberen in hun dagelijkse existentie zelf hun wezen te vinden. Tegenover het verlies van al die mooie, overkoepelende beschermingsconstructies staat de ferme overtuiging dat mensen zelf prima in staat zijn hun leven van een vorm te voorzien. Kortom, de dood van God of, meer algemeen, het einde van het gezag heeft mensen ertoe gedwongen hun eigen wezen uit te vinden. Zoiets begint met de erkenning dat existentie aan essentie voorafgaat. Existentiefilosofie gaat ervan uit dat de mens ook zonder God, zonder het hogere in staat is te existeren, allemaal volgens dit motto: hoe onmachtiger God, hoe machtiger de mens. Menselijke autonomie leeft van de ontkrachting van God. Sterker nog, de goedheid van God, als je daar tenminste van kunt spreken, heeft ertoe geleid dat Hij zichzelf veroordeelde tot non-existentie. De mensen kunnen sindsdien heel goed met de werkelijkheid omgaan. Immers: 'De mensen moeten de werkelijkheid (bewust of onbewust) zelf maken, omdat God goed is (...) alleen maar goed kan blijven omdat Hij er niet is.'
We kunnen het bestaan van God loochenen ad majorem Dei gloriam. Hij heeft de wereld kunnen redden door zichzelf op te heffen en de touwtjes in handen van de mens te geven. Waar het ooit heel redelijk (vernunftig) was om te vertrouwen op God, op iets wezenlijks en transcendentaals, daar is het nu alleen nog maar redelijk te vertrouwen op mensen zelf. Bovendien, kon je bij die oude God, zoals Hij bijvoorbeeld naar voren komt in het Oude testament, wel vertrouwen? Jahwe is immers grillig, toornig, bozig, wraakzuchtig en onvoorspelbaar. Met zo'n God kan de redelijkheid niet uit de voeten. De absolute macht van God is iets wat de mens niet langer kan verdragen. Die mens, kan op basis van die rede, niet anders dan die God laten voor wat Hij is en zichzelf affirmeren.
Als dit verhaal juist is, als dit met andere woorden een adequate manier is om de situatie van hedendaagse mensen te beschrijven, dan zou je zo zeggen dat we het allemaal heel goed kunnen uitzingen zonder het wat en dat voor ons alleen het dat echt telt. De dogmatiek beleert ons echter anders. God moge dan dood zijn, maar we hebben heel wat Ersatz-mogelijkheden uit naam waarvan wij kunnen handelen. Die mogelijkheden worden in dit boek verkend. We blijven wezens die niet zonder kunnen en die het dat van hun bestaan moeten aanvullen en opvullen. (pagina 21-23)
lees ook: Water : een geofilosofische geschiedenis (uit 2014), Dwalen in het Antropoceen (2017), Het volk in de grot (2018) en Extinctie (2019)