Koppernik 2020, 269 pagina's - €24,50
Wikipedia: André Klukhuhn (1940)
Korte beschrijving
André Klukhuhn werd bekend door encyclopedische boeken als ‘De geschiedenis van het denken’ en ‘Berichten uit het feniksnest’. Dit boek, dat hij een essay noemt en dat uit drie delen bestaat, belicht de eeuwenoude kwestie dat het menselijk bewustzijn (geworteld in de structuur van het brein) de kenbare wereld in twee helften splijt: de uiterlijke wereld buiten ons, die we zien, en de wereld waar we ook zelf deel van zijn. Buiten en binnen, object en subject. Wetenschap, filosofie, kunst en mystiek hebben door de eeuwen heen gepoogd om die kloof te overbruggen. In het tweede deel laat Klukhuhn zien hoe denkers als Kant, Russell, Rorty en Feyerabend gepoogd hebben de kloof te overbruggen en waarom ze faalden. In het derde deel doet Klukhuhn een eigen poging om via Douglas Hofstadter en Escher een model van de ‘vreemde lus’ te ontwikkelen, die laat zien hoe wetenschap en artistieke kenwijzen elk een eigen feitelijkheid hebben en zowel onderscheidbaar tegenover elkaar staan als ononderscheidbaar met elkaar verbonden zijn. Fascinerende lectuur, helder en boeiend geschreven en goed gedocumenteerd. Zal een breed publiek aanspreken.
Tekst op website uitgever
André Klukhuhn is de auteur van het monumentale boek De algehele geschiedenis van het denken, waarin alle disciplines van de menselijke geest uitvoerig worden behandeld. In De vreemde lus probeert hij de kern van dat boek weer te geven.
Vanaf de Renaissance werd de bijzondere positie van de mens als kroon op de schepping stap voor stap ontmanteld. Niet alleen was de mens daarmee de zin van zijn bestaan kwijtgeraakt, ook zijn daden hadden elk belang verloren. In de twintigste eeuw begon een aantal filosofen iets van de vroegere glans van het verschijnsel terug te winnen. De mens is dan wel een dier, maar wel maar een bijzonder dier, dat zich van de rest van het universum onderscheidt door er niet alleen te zijn maar zich daar ook bewust van te zijn.
Met de in ieder mens verenigde vier kenwijzen – wetenschap, kunst, filosofie en mystiek – als instrument legt Klukhuhn het denken van vier filosofen – Kant, Russell, Rorty en Feyerabend – onder de loep om te zien hoe en waarom hun wijsgerige systemen onvoltooid zijn gebleven.
De vreemde lus is een intrigerend filosofisch essay over mens, engel, humor en de vreemde lus, waarin ook vragen aan de orde komen als ‘hebben wij een ziel’ en ‘kunnen wij computers van bewustzijn voorzien’.
Fragment uit III - De vreemde lus
VRIJE WIL
Als het bewustzijn - en als onderdeel daarvan de vrije wil, het vermogen om bewuste keuzes te maken - niets anders is dan het complexe systeem van de chemische, fysiologische en elektrische processen dat zich voordoet in de neurale hardware van de hersenen, zoals de tegenstanders van de vrije wil beweren, dan is de vraag naar de volledige bepaaldheid van het menselijke gedrag, dus naar volledige onvrijheid van de wil, gerechtvaardigd. Immers: wat hebben wij zelf te zeggen over de stroomsterktes en de productie van neurotransmitters bij het vuren van onze neuronen? Kunnen wij dan nog wel persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor de gedachten en de emoties die daarmee onlosmakelijk verbonden zijn en aanspreekbaar op het gedrag - inclusief moord, doodslag en milieucriminaliteit - dat daaruit voortkomt? Met andere woorden: kan een misdadiger zich er niet op beroepen een willoos werktuig te zijn van de concentraties van chemische stoffen en vrije elektronen in zijn hersencellen en daarom vrijspraak verlangen? Is een rechter dan niet op voorhand verplicht iedere misdadiger van elke vorm van schuld te vrijwaren en zijn strafmaat uitsluitend daarop te bepalen en wordt het pleidooi van zijn advocaat geen overbodig ritueel? Maar mocht er een misdadiger zijn die zich erop wil beroepen een willoos werktuig te zijn van de processen in zijn hersencellen, dan moet die ook accepteren dat de rechter evenmin een keuze heeft en net zo onontkoombaar door de natuurlijke wetmatigheden en omstandigheden is voorbestemd om de misdaad te veroordelen als de misdadiger om die te plegen.
Het antwoord op de vraag of wij over een vrije wil beschikken luidt daarom zowel 'nee' als 'ja': 'nee' als de vraag wordt gesteld binnen de wetenschappelijke context, en 'ja' als er vanuit intuïtieve of artistieke motieven naar wordt geïnformeerd. Per slot van rekening maakt het voor de uitkomst niet uit of het hele proces van misdaad en veroordeling wordt bezien vanuit het perspectief van een intuïtief volledig vrije wil of een geheel gedetermineerde onvrije wil en alles daartussenin, wat de discussie erover tot een even tijdrovende als zinloze bezigheid maakt. Ons hele rechtssysteem is in de praktijk pas werkbaar als we het menselijke gedrag beschouwen alsof we over een vrije wil beschikken, in ieder geval voor een deel, zonder ons steeds weer de onbeantwoordbare vraag te moeten stellen of dat ook werkelijk zo is. (pagina 217-218)
Lees ook: Hoe vrij zijn wij? de machinaties van macht en de strijd voor onze toekomst van Raoul Martinez (uit 2017).
Terug naar Overzicht alle titels