Prometheus 2024, 365 pagina's - € 34,99
Wikipedia: Mathieu Segers (1976-2023)
Korte beschrijving
Een verdiepende verhandeling over de ontstaansgeschiedenis van de Europese integratie, waarin de auteur politieke, diplomatieke, economische, culturele en contemporaine geschiedenis met elkaar verbindt. Beginnend met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951 kwam de Europese integratie flink op gang. Mathieu Segers belicht waarom dat moment cruciaal was voor de vorming van de Europese eenwording. Hij toont de rol van centrale figuren en onthult een verborgen geschiedenis van een wijdvertakte, invloedrijke trans-Atlantische gemeenschap die de ontwikkelingen van het naoorlogse Westen stuurde. Academisch en met kennis van zaken geschreven. Uitsluitend geschikt voor een geoefende lezersgroep. Mathieu Segers (Maastricht, 1976 - Maastricht, 2023) was een Nederlandse historicus, politicoloog, academisch docent en hoogleraar. Hij was een veelgevraagd commentator in de media en schreef boeken die in meerdere landen werden uitgegeven. Zijn boek ‘Reis naar het continent’ (6de druk) werd bekroond met de PrinsjesBoekenPrijs als beste politieke boek van 2013.
Tekst op website uitgever
De Europese integratie nam een vlucht met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1950. Maar waarom gebeurde dat juist toen? En waarom op die manier? Om deze vragen te beantwoorden gaat Mathieu Segers terug in de tijd, op zoek naar een fenomeen dat toen nog een idee uit de toekomst was. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog ontsprong uit de dreiging van een groot naderend onheil een ideeënstroom, die na een meanderend begin steeds wilder werd en uiteindelijk met de EGKS in 1950 gekanaliseerd kon worden. De hoofdrolspelers zijn de centrale figuren in het denken, de politiek en het beleid met betrekking tot Europa. Omdat we velen ervan niet (meer) kennen, bevat het verhaal hierdoor ook de verborgen geschiedenis van het ontstaan van een wijdvertakte, meestal informele trans-Atlantische gemeenschap die zo invloedrijk werd dat zij de ontwikkelingen van het naoorlogse Westen stuurde. Met grote eruditie en in zijn volle breedte en diepte vertelt Segers het onbekende verhaal van de ontstaansgeschiedenis van de Europese integratie, in een tour de force die politieke, diplomatieke, economische, culturele en contemporaine geschiedenis met elkaar verbindt.
Mathieu Segers (1976-2023) was hoogleraar eigentijdse Europese geschiedenis en Europese integratie aan de Universiteit van Maastricht, columnist van Het Financieele Dagblad en De Groene Amsterdammer en veelgevraagd commentator in de media. Eerder verschenen van zijn hand Waagstuk Europa (2014) en Europa en de terugkeer van de geschiedenis (2016). Reis naar het continent (6de druk) werd bekroond met de PrinsjesBoekenPrijs als beste politieke boek van 2013.
Fragment uit Deel 1: Stroom (1937-1947)
3.3. De sociale kwestie
Feitelijk zaten Europese neoliberalen zoals Röpke - een protestant - en Einaudi intellectueel op dezelfde lijn als paus Pius XI in zijn encycliek Quadrageseimo Anno, die was gewijd aan 'de sociale kwestie'. De titel van de encycliek verwees naar de veertig jaar die waren verstreken sinds de encycliek Rerum Novarum, 'Over de omstandigheden van de arbeiders'. Volgens Pius XI had deze 'ongeëvenaarde' encycliek van paus Leo XIII 'voor de hele mensheid de betrouwbaarste regels uiteengezet om dat moeilijke probleem van de menselijke betrekkingen op te lossen dat "de sociale kwestie" wordt genoemd'. Leo XIII had 'de grote moed [gehad] om zich de zaak aan te trekken van de arbeiders die door de huidige tijd waren uitgeleverd, elk alleen en hulpeloos, aan de onmenselijkheid van werkgevers en de ongebreidelde hebzucht van concurrenten'. In dit streven had Leo 'hulp gezocht bij noch het liberalisme, noch het socialisme, want de eerstgenoemde had aangetoond volledig ongeschikt te zijn om het sociale probleem op te lossen, terwijl de laatstgenoemde een remedie voorstelde die vele malen erger waren dan de kwaal zelf en de menselijke samenleving in groot gevaar zou brengen'. Bovendien, zo benadrukte Pius, was Leo's aanmoediging in de encycliek 'aan volkeren om zelf sociaal beleid tot stand te brengen' ontegenzeggelijk 'een maatstaf voor de landen geworden'. In Quadragesimo Anno tilde Pius vervolgens het werk van Leo naar een hoger niveau. Hij verwees naar de in de jaren dertig nog altijd zeer urgente sociale kwestie, en pleitte onder meer 'voor regulering en wettelijke bepaling' van lonen, om zo te waarborgen dat 'de arbeider voldoende betaald kreeg en hij zichzelf en zijn gezin kon onderhouden'. Ook riep hij ertoe op om te streven naar 'harmonisering met het algemene economische belang' om te voorkomen dat 'lonen buitensporig werden verlaagd, dan wel verhoogd [ aangezien dat] werkloosheid veroorzaakt'. Werkloosheid noemde hij 'dit kwaad [...] dat werknemers in de ellende stort en in verzoeking brengt, dat de voorspoed van landen ondermijnt, en de publieke orde, vrede en rust in de hele wereld verstoort.'
Volgens Quadragesimo Anno waren er in het bijzonder 'twee dingen', waartoe overigens Leo XIII in zijn Rerum Novarum ook al had opgeroepen, nodig om 'de menselijke waardigheid' van de arbeider opnieuw te erkennen: de 'hervorming van instituties en de verbetering van de zeden'. Om deze doelen te bereiken, moest het 'economische leven opnieuw worden ontworpen aan, en worden geregeerd door een waarachtig en effectief leidend principe. Het probleem was dat 'de economische dictatuur die recentelijk de plek heeft ingenomen van de vrije concurrentie nog minder in staat is dit te verwezenlijken', aangezien 'het niet zichzelf kan beteugelen noch zichzelf kan regeren'. Daarom moesten 'verhevener en nobeler principes - sociale rechtvaardigheid en sociale liefdadigheid - worden gehanteerd, waaraan deze dictatuur resoluut en te en volle kon worden onderworpen.'
Nadat Röpke de tekst had gelezen - zo'n twaalf jaar na publicatie - schreef hij zijn vriend Rüstow dat hij aangenaam verrast was over de inhoud van de encycliek. Volgens hem kwam die neer op een programma van 'verlossing van het proletariaat', gecombineerd met 'de verrijzenis van een heuse markteconomie, inclusief waarborgen tegen monopolies en de economie die deelbelangen diende' en met speciale aandacht voor de dimensie van internationale organisatie.'
Georganiseerde internationale samenwerking was inderdaad een zaak waar Quadragesimo Anno dieper op inging. Met reden: ' Aangezien de landen op economisch terrein van elkaar afhankelijk zijn en elkaars hulp nodig hebben, zouden ze er eendrachtig en doelgericht naar moeten streven om via oordeelkundig ontworpen verdragen en instituties in het economische leven een welvarende en voorspoedige internationale samenwerking te promoten'. Toch was dat niet het hele verhaal. Internationale institutionele samenwerking was ook cruciaal om het hoofd te bieden aan de gevaren die inherent zijn aan het al jarenlang voortwoekerende '"kapitalistische regime", dat het economische en sociale leven volledig was binnengedrongen [...] en daaraan onmiskenbaar zijn voordelen, nadelen en zonden opdringt', waardoor een situatie was ontstaan waarin 'de rijkdom is geconcentreerd [...] [en] een immense macht en despotische economische dictatuur is geconsolideerd in de handen van een paar mensen. 'Dit ha din het bijzonder betrekking op 'drie soroten conflict': 'Ten eerste is er het gevecht om de economische suprematie zelf; daarnaast is er de verwoede strijd om de macht over de staat, waarvan de middelen en de autoriteit vervolgens in de economische strijd kunnen worden ingezet; en ten slotte is er het conflict tussen de staten zelf', en dan niet alleen omdat staten allemaal hun eigen belangen nastreven, maar 'ook omdat ze eropuit zijn om de politieke disputen die tussen landen ontstaan te beslissen via de aanwending van hun economische kracht en overwicht.' Pius' conclusie was niet bepaald geruststellend voor de toenmalige wereld. Dat was een wereld waarin 'de ultieme consequenties van de individualistische geest in het econmische leven' waren dat 'de vrije concurrentie zichzelf de nek heeft omgedraaid; en economische dictatuur de plek heeft ingenomen van de vrije markt'. Wat betreft de internationale betrekkingen 'zijn twee verschillende stromingen ontsprongen aan dezelfde diepe bron': economisch nationalisme, 'of zelfs economisch imperialisme', en 'een niet minder dodelijke en edoemd internatioanlisme van het geldwezen of het internationale imperialisme, waarvan het land daar is waar winst valt te maken'.
Dat Röpke in deze tekst niets aantrof over 'corporatisme' maakte de aangename verrassing compleet. Kort gezegd droeg de encycliek bijna precies dezelfde oplossing aan als werd nagestreefd door Rüstow en hemzelf. De intellectuele affiniteit van deze Duitse ordoliberalen met de katholieke sociale leer dou hen in de eerste jaren na de oorlog richting de continentaal-Europese politieke stroming van de christendemocratie duwen, en vooral wat betreft haar perspectieven op trans-Europsese en pro-Europese integratie. (pagina 109-111)