Nijgh & Van Ditmar 2022, 368 pagina's - € 24,99
Oorspronkelijke titel: Stolen focus (2022)
Wikipedia: Johann Hari (1979)
Korte beschrijving
Een informatief boek over hoe mensen zich steeds minder kunnen concentreren. Johann Hari ontkracht de theorieën van vooraanstaande wetenschappers hierover en bepleit hoe we – als individuen én als maatschappij – onze focus terug kunnen krijgen, mits we ervoor willen vechten. Nuchter geschreven, met persoonlijke passages. Het boek zal in het onderwerp geïnteresseerde lezers aanspreken .Johann Hari (Glasgow, 1979) is schrijver en journalist. Zijn werk werd in meerdere landen uitgegeven.
Tekst op website uitgever
Ons concentratievermogen neemt af. In de VS kunnen tieners zich nog maar negentien seconden lang op een taak focussen, kantoormedewerkers drie minuten. Bestsellerauteur Johann Hari sprak vooraanstaande wetenschappers en experts en ontdekte dat alles wat we over dit onderwerp dachten te weten niet klopt. Hij vertelt hoe we – als individuen én als maatschappij – onze focus terug kunnen krijgen, mits we ervoor willen vechten. Alleen door de aandachtscrisis op te lossen, stelt Hari, kunnen we de focus vinden om een betere samenleving op te bouwen.
Over De aandacht verloren:
‘Hari schrijft als een droom. Hij is een verhalenverteller – maar ook een onvermoeibare onderzoeker […] Lees dit boek en red je geest.’ – Susan Cain
‘Johann Hari beschrijft op unieke wijze de grote gevaren van de informatietechnologie waar de mensheid mee wordt geconfronteerd en waarschuwt ons hoe we onszelf, onze kinderen en onze democratieën kunnen beschermen.’ – Hilary Clinton
‘Geweldig […] een prachtig doorwrochte en beargumenteerde verkenning van de teloorgang van het vermogen van de mens om te focussen, verteld met het tempo, enthousiasme en de energie van een heel erg goede thriller.’ – Stephen Fry
Fragment uit 2. Oorzaak twee: De verminking van onze flow-ervaringen
Op de eerste dag van mijn geestelijke vrije val liep ik over het strand en ik zag weer precies datgene waar ik me al sinds Memphis aan stoorde: bijna iedereen tuurde op een scherm. De mensen leken Provincetown alleen te gebruiken als achtergrond voor selfies en keken zelden op, naar de oceaan of naar elkaar. Deze keer had ik echter niet de neiging om 'jullie verspillen je leven, leg die verrekte telefoon weg!' te schreeuwen, maar: 'geef hier dat ding!'
Telkens als ik een luisterboek of muziek aanzette op mijn iPod, moest ik ook mijn ruis-onderdrukkende koptelefoon inschakelen, en die zei dan: Searching for Johann's iPhone. Searching for Johann's iPhone. Bluetooth probeerde tevergeefs verbinding te maken, en dan zei het apparaat droevig: Er kan geen verbinding worden gemaakt. Dat was ook precies hoe het aanvoelde. De Franse filosofe Simone de Beauvoir zei dat ze het gevoel had dat de wereld stilviel toen ze atheïst werd. Toen mijn telefoon me werd afgenomen, voelde ik me alsof een groot deel van de wereld verdwenen was. Tegen het einde van mijn tweede week werd ik overmand door boze paniek om die afwezigheid. Ik wilde mijn telefoon. Ik wilde mijn e-mail. En wel onmiddellijk. Telkens als ik het strandhuis uit liep, klopte ik instinctief op mijn zak om te kijken of mijn telefoon er wel in zat, en elke keer voelde ik een steek door me heen gaan als ik besefte dat hij ontbrak.
Het was alsof ik een deel van mijn eigen lichaam kwijt was. Ik keek naar mijn stapels boeken en herinnerde me hoe ik in mijn tienertijd en nog lang daarna achteraan niets anders deed dan boeken lezen op mijn bed, in één ruk door. Maar tot op dat moment had ik in Princetown op een gehaaste, hyperactieve manier gelezen, ik scande Charles Dickens zoals je een blog zou scannen om er essentiële informatie uit te pikken. Mijn lezen was manisch en extraherend: oké, ik snap het, Pip is een weeskind: wat wil je nou eigenlijk zeggen? Ik zag wel hoe dom dat was, maar ik kon er niet mee ophouden. Ik wist in mijn geest niet te vertragen zoals de yoga mijn lichaam vertraagde.
Ten einde raad pakte ik mijn belachelijke bejaardentelefoon en drukte op de enorme toetsen. Ik staarde er hulpeloos naar. Er kwam een beeld bij me op van een natuurfilm die ik als kind had gezien, over een pinguïn waarvan het kuiken was gestorven. Het dier bleef urenlang het kuikentje aan duwen met haar of zijn - snavel, in de hoop dat het weer tot leven zou komen. Maar hoe ik ook duwde en prikte, mijn lompe Jitterbug kon niet op het internet.
Overal om me heen zag ik de redenen waarom ik mijn telefoon had weggelegd. Ik zat bijvoorbeeld gepocheerde eieren te eten in Café Heaven, een gezellig tentje aan de westelijke kant van Provincetown, met aan het tafeltje naast mij twee mannen van zo halverwege de twintig. Terwijl ik deed alsof ik David Copperfield las, luisterde ik schaamteloos hun gesprek af. Het was duidelijk dat ze elkaar via een app hadden leren kennen en dat dit de eerste keer was dat ze elkaar in levende lijve ontmoetten. Hun gesprek had iets vreemds en eerst kon ik niet goed aangeven wat het was. Toen realiseerde ik me dat ze eigenlijk helemaal geen gesprek voerden. Wat er gebeurde was dat de eerste, een blonde jongen, een minuut of tien over zichzelf praatte. Daarna praatte de tweede, met donker haar, ook tien minuten over zichzelf. En zo wisselden ze elkaar af, elkaar in de rede vallend. Ik heb er twee uur naast gezeten, en al die tijd heeft geen van beide de ander een vraag gesteld. Op zeker moment vertelde de donkere dat zijn broer een maand tevoren was overleden. De blonde bood niet eens een vluchtig 'gecondoleerd': hij praatte gewoon verder over zichzelf. Ik besefte dat ze ook hadden kunnen afspreken om simpelweg hun facebook-status-updates aan elkaar voor te lezen, dat zou gene enkel verschil hebben gemaakt. (pagina 57-59)
Artikel: 'We hebben nog maar een aandachtsspanne van drie minuten' (NRC, vrijdag 15 april 2022)
Terug naar Overzicht alle titels
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen