dinsdag 18 november 2025

Arnaud Orain

De eindigheid van de wereld : mateloos kapitalisme van de zestiende eeuw tot vandaag
Querido Facto 2025, 342 pagina's  € 27,99

Oorspronkelijke titel: Le Monde confisqué. Essai sur le capitalisme de la finitude (XVIᵉ - XXIᵉ siècle (2025)

Wikipedia: Arnaud Orain (1977)

Korte beschrijving

Tekst op website uitgever
Het neoliberale ideaal van voortdurende welvaartsgroei is een utopie gebleken. Maar dit betekent niet dat het kapitalisme dood is. Zijn huidige verschijningsvorm, zo laat de Franse econoom Arnaud Orain in De eindigheid van de wereld overtuigend zien, is zeker niet nieuw: voor de derde keer in de moderne geschiedenis gaat het kapitalisme gepaard met het kwellende gevoel dat de wereld begrensd, beperkt en eindig is, en dat er snel moet worden ingegrepen om de eigen positie veilig te stellen.

Het leidt ertoe dat nieuwe markten worden veroverd, dat waterwegen en grondstoffen worden geprivatiseerd en dat grote bedrijven concurrentiebeperkende maatregelen dicteren. Dat gebeurde niet alleen in de zeventiende eeuw, maar ook tussen 1880 tot 1945 én vanaf 2010 tot op de dag van vandaag. Het verschil tussen de Verenigde Oost- Indische Compagnie en de Big Techbedrijven is, kortom, veel minder groot dan we wellicht denken.

In De eindigheid van de wereld stelt Arnaud Orain het ‘eindigheidskapitalisme’ vanaf de zeventiende eeuw centraal. De breed gedragen overtuiging dat er op aarde niet genoeg is voor iedereen, blijkt steeds het begin van een catastrofale concurrentiestrijd, waarbij op grote schaal gedragscodes en wetten worden overtreden om zich welvaart toe te eigenen. De eindigheid van de wereld biedt zo een heel nieuw perspectief op de wereldgeschiedenis en -economie, waardoor het mogelijk wordt de grote vraagstukken van onze eigen tijd beter te begrijpen.

Fragment uit VI. De eeuwige terugkeer van de 'hulpbronnen'-imperia
De gebieden van de Anderen worden altijd slecht benut

De rechtvaardigingen van de onttrekking aan de overzeese gebieden zijn genoegzaam bekend. Juristen hebben zich vanaf de zestiende tot de twintigste eeuw uitgesloofd om argumenten te verzinnen over het recht van gebruik en bewoning, het recht van verovering, noodzakelijke interventies om de slavernij in Afrika af te schaffen, enzovoort. Maar slechts zelden is er onderzoek gedaan naar de economische argumentatie met betrekking tot de grond die door de oorspronkelijke bewoners 'slecht' zou worden beheerd. Terwijl we juist die argumenten verbazingwekkend genoeg vandaag de dag nog altijd tegenkomen, of het nu gaat om exploitatie van landbouwgebieden of toeristische plekken. Het enige aspect van deze redenering dat in de loop van de tijd is verdwenen, is de theologische rechtvaardiging van het verschijnsel. Voor de rest is het weer hetzelfde liedje: lokale bewoners belemmeren de verbetering van het welzijn van de mensheid als geheel doordat ze hun gebieden niet adequaat zouden benutten. laten we ons om te beginnen eens buigen over de octrooibrieven die Jacobus I op 27 april 1610 afgaf voor de stichting van een kolonie op Newfoundland. De Engelse koning spoorde zijn onderdanen aan om: 

voordeel te putten uit deze gronden die vooralsnog niet zijn gecultiveerd (daar heeft het althans elke schijn van) en zo bij te dragen aan het algemeen goed [...]. We zijn er zeker van dat hetzelfde gebied of het land dat grenst aan de bovengenoemde kust, waar onze onderdanen visserij bedrijven, dusdanig verlaten en verstoten is van inwoners, aangezien er in grote delen van dit land al jaren amper een wilde is gezien. Aldus zijn we ervan overtuigd dat deze gebieden verlaten zijn [...] en daarom ook dat het zaak is, en een actie die past bij een christelijke koning, om datgene volop te benutten wat God aan het begin der tijden voor het welzijn van de menselijke soort heeft geschapen.
Jacobus wil de roep van zijn Schepper beantwoorden door Newfoundland te koloniseren. Daar waren immense vlakten beschikbaar waar de 'wilden' niets mee deden - het was bijna godslasterlijk. Het 'welzijn van de menselijke soort' stond op het spel, en daarom diende er 'voordeel uit deze gronden te worden geput'.  Dat de lokale bevolking al eeuwen op deze eilanden leefde en er op hun manier 'voordeel uit putte', werd waarschijnlijk met opzet genegeerd en vertekend voorgesteld, maar dat de westerlingen zich de notie van algemeen nut toe-eigenden is instructief. In de daaropvolgende eeuw beschreef Smith een situatie die economen kwalificeren als 'Pareto-optimaal'. Volgens hem vergrootte de bewerking van grond in de kolonie het welzijn van een groep mensen zonder dat het die van een andere groep vermindert:

Een kolonie van beschaafde mensen die bezit nemen van hetzij een uitgestorven land, hetzij een land dat dusdanig dunbevolkt is dat de oorspronkelijke bewoners gemakkelijk plaats kunnen bieden aan nieuwe kolonisten, bereikt makkelijker dan elke andere menselijke samenleving een staat van grandeur en grote rijkdom. De stichters van de kolonie brengen kennis over landbouw en andere nuttige vaardigheden met zich mee die veel groter is dan de kennis die de wilde en barbaarse volken zelf in de loop van meerdere eeuwen zouden kunnen verwerven.

Deze win-winontwikkeling kende geen verliezers: de oorspronkelijke inwoners waren met zo weinigen dat ze eigenlijk geen probleem hadden met de komst van de kolonisten. Laatstgenoemden hoefden geen pacht te betalen aan een grootgrondbezitter, noch een tiende aan de kerk of heffingen aan een heer, en waren in het bezit van een schat aan agrarische kennis. Zodra ze die kennis toepasten op vruchtbare grond, zouden ze floreren. Ze zouden er meer bewerkstelligen dan de 'wilden' zelfs na eeuwen aan onderricht hadden kunnen doen.  Zodoende zouden deze Europese kolonisten een beter leven kunnen leiden dan hun landgenoten in het koloniale moederland, aan wie ze op een dag granen, hout en drank zouden leveren, waardoor ze in grotere welstand konden leven. De productiviteit van de westerse kolonialen met hun surplus aan kennis zou dus aan allen ten goede komen. Spoelen we ene eeuw vooruit, dan komen we bij de ons niet onbekende Alfred Mahan en Paul Leroy-Beaulieu. De eerstgenoemde wierp zich op als een groot pleitbezorger van de voor de mensheid o zo nuttige onttrekking:

Zo'n groot deel van de wereld is nog altijd in bezit van de wilden, of van staten die vanwege hun gebrekkige politieke of economische ontwikkeling niet bij machte zijn het rendement voor het algemeen nut te bewerkstelligen waartoe het betreffende grondgebied wel de potentie heeft. Ondertussen zuchten de beschaafde landen, volkeren en regeringen met hun overvloedige energie onder een tekort aan zowel afzetmarkten als levensmiddelen in eigen land [...]. Geen enkele gemeenschap bezit een onvervreemdbaar recht op de controle over de exploitatie van een streek wanneer ze met die controle de mensheid in het algemeen schaadt. (pagina 263-265)

Lees vooral ook: Waarom sommige landen rijk zijn en andere arm van Daron Acemoglu & James Robinson (uit 2012) of De waarde van alles : onttrekken of toevoegen aan de wereldeconomie van Mariana Mazzucato (uit 2018).

Terug naar Overzicht alle titels

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen