vrijdag 21 januari 2022

Geert Buelens

Wat we toen al wisten : de vergeten groene geschiedenis van 1972
Querido Facto 2022, 323 pagina's € 20,--

Wikipedia: Geert Buelens (1971)

Korte beschrijving
Dit nieuwe boek van de bekende Belgische auteur/hoogleraar Buelens belicht de geopolitieke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen sinds het uitkomen in 1972 van het rapport 'Grenzen aan de groei' van de Club van Rome, waarin de wetenschap de alarmbel luidde over de teloorgang van ons ecosysteem door toedoen van de mens. Een indringende en fascinerende analyse van het krachtenspel tussen wetenschap, actievoerders en  politici/belanghebbenden in de grote industrie en een bewijs dat de voorspellingen uit die tijd helaas zijn uitgekomen. Tegen de achtergrond van de huidige, zeer urgente klimaatcrisis is dit boek actueler dan ooit. Een confronterend, excellent gedocumenteerd en boeiend geschreven relaas over macht en onmacht van de politiek en met als epiloog de logische conclusie dat het anders moet: zonder fossiele brandstoffen en met maximaal respect voor het ecosysteem. Voor een ieder met een gemiddelde (of meer) interesse in dit onderwerp een must.  Met uitvoerige bronvermelding en literatuuropgave.

Tekst op website uitgever
Betogingen tegen het gebruik van plastic. Paniek over dramatisch dalende biodiversiteit. Zorgen om de leefbaarheid van de oceanen. Onrust over klimaatverandering. Vandaag? Nee, in 1972. De milieucrisis is ouder dan veel mensen denken, en de wetenschappelijke en politieke strijd erover is dat evenzeer. De planeet gaat eraan, riepen onheilsprofeten destijds. Nee, susten vooruitgangsgelovigen: wetenschap en techniek zullen ons redden. Aanleiding voor het maatschappelijke debat was het rapport van de Club van Rome. Van Grenzen aan de groei werden alleen al in onze gewesten een kwart miljoen exemplaren verkocht.

Vijftig jaar nadat de Club van Rome de alarmbel luidde, duiken we met Geert Buelens de geschiedenis in. We zien hoe een begin wordt gemaakt met de ontbossing van het Amazonewoud, we reizen met Jacques Cousteau naar de bedreigde Zuidpool, we ontdekken met biologen al plastic deeltjes in de ingewanden van vissen en maken met de bemanning van de Apollo 17 de eerste kleurenfoto van de hele aarde. Aan de hand van films, televisieseries, romans, stripverhalen, nieuwsberichten en officiële rapporten uit het jaar 1972 laat Buelens zien wat we toen al wisten over het uitwonen van de wereld, wat we ervan geleerd hebben ook – en wat niet.

Fragment uit (de) Proloog - Het geluid van de klimaatcrisis
Overmoed is erg, en de schade aan de planeet helaas onherstelbaar, maar als er geen kwade wil in het spel is, kan het ons en zeker onze voorouders dan kwalijk worden genomen? Zij geloofden oprecht in de vooruitgang en iedereen die vandaag nog leeft, dankzij vaccins en andere wonderen van wetenschap, kan alleen maar deemoedig het hoofd buigen voor zoveel vernuft en inventiviteit. Bovendien, net als met slavernij en kolonialisme – het waren andere tijden! Nou, niet helemaal. Net zoals er ook toen al volop geprotesteerd werd tegen die vormen van onderwerping van andere mensen en volkeren, zo ook was er tweehonderd jaar geleden felle kritiek op de omgang met de natuur – vaak van dezelfde mensen, overigens.

Al tijdens de industriële revolutie, in 1818, evoceerde Mary Shelley in Frankenstein een wereld waarin de mens de controle zou verliezen over zijn eigen creatie. De Romantische dichter William Wordsworth sprak in die jaren over een ‘misdaad tegen de Natuur’ die ertoe noopte ‘haar geschonden rechten te wreken’. Dichter bij huis waarschuwde Guido Gezelle halverwege de negentiende eeuw voor de ontembare ‘kracht’ van het ‘dampgedrochte’ – de stoomtrein die slechts een vroeg product was van het nog ontembaardere menselijke verlangen de natuur te overheersen en zo ‘blindelings vooruitgeboord/ in de zwarte toekomst’ reed.

Zijn Franse tijdgenoot de Parijse advocaat Eugène Huzar benadrukte dat de moderne wetenschap zich nauwelijks of geen rekenschap gaf van de impact van haar uitvindingen en hij voorzag dat het wel eens slecht zou kunnen aflopen: ‘Over honderd of tweehonderd jaar, wanneer de wereld doorkruist zal worden met spoorwegen en stoomboten en bedekt zal zijn met fabrieken, zullen we biljoenen kubieke meter koolzuur en koolstofmonoxide uitstoten en aangezien tegen dan ook de bossen vernietigd zullen zijn, is de kans niet klein dat die honderden biljoenen kubieke meters koolzuur en koolstofmonoxide de harmonie van de wereld zullen verstoren.’

Niet alleen verbeeldingsrijke dichters en apocalyptisch aangelegde juristen maakten zich zorgen. Diplomaten en wetenschappers die veel konden reizen zagen op steeds meer plekken dat de ravages zich al volop aan het voltrekken waren. De Duitse botanicus en landbouwwetenschapper Carl Fraas stelde in 1847 dat het een illusie was om te denken dat de ecologische schade die aangericht was door een bos te kappen ooit hersteld zou kunnen worden, zelfs niet louter economisch. Op een gerooide plek is het klimaat dusdanig aangetast dat er nooit meer een even rijke vegetatie kan bloeien.

Voortbouwend op onder meer Fraas’ werk wees de Amerikaanse polyglot George Perkins Marsh in zijn baanbrekende Man and Nature (1864) op de samenhang en onderlinge afhankelijkheid van alle levensvormen, wat we vandaag het ecosysteem noemen. En wat de mens systematisch doet, zo wond Marsh er geen doekjes om, is dat systeem verstoren: ‘Waar hij ook zijn voet neerzet, verandert hij de harmonieën van de natuur in wanklanken.’ Inheemse groenten en dieren roeit hij uit, waarna ze vervangen worden door exoten die voor verstoringen zorgen die de mens nauwelijks kan overzien, laat staan terugdraaien.

Dat uitroeien mocht intussen letterlijk worden genomen. Op sommige vogels en zoogdieren werd zo fanatiek gejaagd dat ze al in de negentiende eeuw met uitsterven waren bedreigd. In een acrostichon, eind mei 1883 afgedrukt in een koloniale krant in Suriname, stond bij de letter Q ‘is de Quagga, verwant aan den ezel,/ Hoort hier niet t’huis’. Wat het meer dan ironisch maakte dat het allerlaatste exemplaar van deze Zuid-Afrikaanse zebrasoort op 12 augustus van datzelfde jaar aan haar einde kwam… in Artis.

Wat de mens deed, zo was dus in de negentiende eeuw voor iedereen die het wilde zien duidelijk, was roofbouw plegen op de natuur. Het was trouwens de wereldbefaamde chemicus en uitvinder van het kunstmest Justus von Liebig die de term ‘roofbouw’ lanceerde en die uitspraak had ook bij Nederlandse landbouwers opschudding veroorzaakt.

De mens zorgde slecht voor de dieren, voor de bossen en voor de grond, maar – meest verbluffend van al – ook voor zichzelf. De verontreiniging van rivieren en lucht nam zulke proporties aan dat vooral stadsbewoners in industriële gebieden er dood aan gingen. Aan het begin van de twintigste eeuw dook in Engelse kranten het woord ‘smog’ op, een mengsel van mist en rook dat de steden in donkerte hulde waardoor microben er vrij spel kregen. Ziekten van de luchtwegen werden een echte plaag en volgens de medische correspondent van The Observer zat er maar één ding op: stoppen met steenkool te gebruiken.

Niet alle aardbewoners kampten met deze moderne plagen. Azië en Afrika moesten er wel grondstoffen voor leveren maar zelf industrialiseren stonden hun kolonisatoren veelal niet toe. In sommige landen was er overigens ook intern tegenstand. Mahatma Gandhi stelde in 1928 met kenmerkende scherpte: ‘God verhoede dat India ooit zou gaan industrialiseren zoals het Westen. Als alle driehonderd miljoen inwoners op dezelfde manier zouden overgaan tot economische exploitatie, het zou de wereld kaalvreten zoals sprinkhanen.’

Het moderne leven moest dus op de schop, maar hoe dat voor mekaar te brengen? Lobby’s waren er nodig, verenigingen die grote natuurgebieden konden aankopen, internationale verdragen ter bescherming van dieren en strenge wetgeving om giftige gassen te verbieden. Al vanaf de negentiende eeuw werd volop ingezet op deze remedies. Toch bestaan vrijwel alle milieuproblemen uit die tijd vandaag nog altijd in een of andere variant en vaak is de toestand alleen maar verslechterd.

De immer voortschrijdende wetenschap en techniek zadelden mens en planeet bovendien op met een reeks nieuwe gevaren. Na de ontwikkeling van de atoombommen die boven Hiroshima en Nagasaki werden afgeworpen daalde al snel het besef in, ook bij de betrokken wetenschappers, dat de mens zich nu de kracht had toegeëigend om de hele planeet te vernietigen. Maar ook dagelijks gedrag in vredestijd bleek riskant. Insecticiden en niet-aflatende aantasting van leefgebieden verwoestten de biodiversiteit. Nachtvluchten van en naar immer uitdijende luchthavens deden een aanval op onze slaap. En steeds onomstotelijker kwam vast te staan dat de aarde gevaarlijk aan het opwarmen is en dat dit het gevolg is van de uitstoot van broeikasgassen, net zoals dat eind negentiende eeuw was begrepen en berekend door de Zweedse natuur- en scheikundige Svante Arrhenius. (pagina 9-12)

Interview: ‘De IC’s van de aarde liggen al jaren overvol’ (NRC, 20 januari 2022)

Een vergelijkbaar boek: We waren gewaarschuwd : over een profetisch milieurapport en wat we er (niet) mee deden van Jaap Tielbeke (2022)

Een artikel over andere boeken waarin 'het Nieuwe Klimaatregime' als het ware werd aangekondigd: Het is erger dan je denkt, veel erger (mei 2019)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen