Athenaeum, Polak & Van Gennep 2022, 517 pagina's - € 27,50
Reeks: Paradigma (oorspronkelijke Nederlandse uitgave 2005)
Oorspronkelijke titel: Orientalism (1978)
Wikipedia: Edward W. Said (1935-2003)
Korte beschrijving
Het beroemde en geruchtmakende boek van deze Palestijnse literatuurcriticus, die in 2003 overleed, verschijnt voor het eerst in het Nederlands. Het is belangrijk en leerzaam dat zowel het nawoord uit 1994 als het uitgebreide woord vooraf uit 2003 zijn opgenomen. Want dit boek, dat in 1978 verscheen, heeft vele tongen en pennen losgemaakt en heeft na de elfde september 2001 alleen maar meer en nieuwe actualiteit gekregen. Edward Said verweert zich in die toevoegingen o.m. tegen verkeerde interpretaties van zijn werk. Hij schrijft indringend over vooraanstaande kenners van het Oosten en de voorstellingen die zij ervan gemaakt hebben en doet dat vanuit een enorme persoonlijke betrokkenheid en weergaloze eruditie. Het lezen en bestuderen van dit werk blijft een 'must'.
Tekst op website uitgever
Oriëntalisme zorgde bij verschijnen in 1978 voor een grote omslag in de Midden-Oostenstudies en had een blijvend effect op postkoloniale en culturele studies. Met de term, gemunt door Said, wordt de ‘westerse’ kijk op het Oosten gedefinieerd, een invloedrijke Europees-ideologi¬sche schepping die het mogelijk maakte om te gaan met het ‘andere’ van de oosterse cultuur. Oriëntalisme maakt het Oosten ondergeschikt aan het Westen.
Die simplificatie gaat terug tot op de oude Grieken en is in de eeu¬wen daarna in de literatuur, schilderkunst, geschiedschrijving, we¬tenschap en de politiek verder verdiept. Het legde de basis voor het westerse kolonialisme én, stelt Said, het Westen verschafte zich er een eigen identiteit mee door zich te profileren als ‘verheven’.
Said onderzoekt klassieke Europese werken die een groot aandeel hebben in het exotische beeld dat het Westen schiep van het Oosten en beschrijft hoe oriëntalistische beeldvorming een reflectie kan zijn van imperialisme en racisme.
Fragment uit hoofdstuk 1. Ken de oosterling
Culturele kracht is geen makkelijk te bespreken onderwerp, en een van de oogmerken van dit werk is het illustreren, analyseren en overdenken van het oriëntalisme als een uiting van culturele kracht. Met andere woorden, het is beter zich niet te wagen aan generalisaties over een zo vaag en toch zo belangrijk begrip als culturele kracht voordat eerst een belangrijk deel van het materiaal is geanalyseerd. Om te beginnen gold in het Westen in de negentiende en twintigste eeuw het uitgangspunt dat het Oosten en alles wat dat omvatte, als het al niet overduidelijk inferieur was, in elk geval behoefte had aan corrigerende besturing door het Westen. Het Oosten werd gezien als iets wat werd vastgesteld in klaslokaal, strafrechtbank, gevangenis of geïllustreerd handboek. Het oriëntalisme is dus kennis van de Oriënt die de dingen des Oriënts situeert in klaslokaal, rechtbank, gevangenis of handboek voor onderzoek, studie, rechtsspraak, tucht of bestuur.
Gedurende de eerste jaren van de twintigste eeuw konden mannen als Balfour en Cromer zeggen wat en hoe zij het wilden omdat een nog vroegere vorm van oriëntalisme dan die van de negentiende eeuw hun de woorden, beelden, retoriek en vooroordelen had nagelaten waarmee ze het konden zeggen. Ook versterkte het oriëntalisme het besef, dat haar op zijn beurt ook zelf weer versterkte, dat Europa of het Westen letterlijk vanuit het grootste deel van het aardoppervlak beheerste. De periode van onmetelijke vooruitgang in de instellingen en inhoud van het oriëntalisme komt precies overeen met de periode van ongeëvenaarde Europese expansie; van 1815 tot 1914 breidde de rechtstreekse Europese koloniale overheersing zich uit van ongeveer 35 procent van het aardoppervlak tot ongeveer 85 procent. Elk continent was erbij betrokken, vooral Afrika en Azië. De twee grootste rijken waren het Britse ne het Franse; bondgenoten en partners in sommige opzichten, in andere vijandige rivalen. In de Oriënt, van de oostelijke kusten van de Middellandse Zee tot Indo-China en Malakka, grensden hun koloniale bezittingen en imperiale invloedssferen aan elkaar; regelmatig overlapten ze elkaar en vaak werd erom gevochten. maar het was in de Nabije Oriënt, in de landen van het Arabische Nabije Oosten, waar de islam werd geacht de culturele en raciale kenmerken te bepalen, dat de Britten den Fransen met elkaar en 'de Oriënt' op de meest intense en ingewikkelde manier met elkaar te maken kregen. Tijdens een groot deel van de negentiende eeuw was, zoals minister van Buitenlandse Zaken lord Salisbury het in 1881 formuleerde, hun gezamenlijke visie op de Oriënt uiterst problematisch: 'Wanneer je [...] een trouwe bondgenoot hebt die ertoe neigt zich te bemoeien met een land waarin je diep geïnteresseerd bent, dan staan je drie wegen open. Je kunt je afwenden, je kunt monopoliseren of je kunt delen. Ons afwenden zou betekenen dat de Fransen ons pad zouden kruisen in India. Monopoliseren zou ons heel dicht bij een oorlog brengen. Dus besloten we te delen.' (pagina 70-71 - editie uit 2005) (pagina 91-92 - editie 2022)
Fragment uit (het) Voorwoord (door Sinan Çankaya - november 2021)
Kritieken
Oriëntalisme is een hoogst origineel, zoals gezegd welbespraakt, doorwrochte en tegelijk slordig en imperfect boek. Sommige recensenten waren bij voorbaat vijandig gezind, maar ook politieke bondgenoten hadden moeite met zijn boek.
Het retorische arsenaal dat Said geduldig had vervaardigd werd tegen hem in stelling gebracht. Said, die het Westen bekritiseerde om haar sweeping statements. kreeg ervan langs vanwege zijn eigen sweeping statements over het Westen, die te weinig nuance zag in de westerse kijk op de Oriënt, werd te weinig nuance over het Westen verweten. Het Westen maakte zich schuldig aan essentialisme, verweet Said, maar deed hij niet min of meer hetzelfde door het Westen als een onbeweeglijk ding voor te stellen en het vast te zetten in de tijd? De Syrische filosoof Sadiq Jalal al-Azm noemde Said een orientalist-in-reverse.
Ook methodisch was er kritiek. Zijn raamwerk zou piepen en kraken en uit zijn voegen barsten, omdat Said oriëntalistische voorbeelden er met de haren bij had gesleept. Door een bonte verzameling wetenschappers en schrijvers aaneen te rijgen zou hij een te coherente en generaliserend beeld hebben geschetst. De voorbeelden die niet binnen zijn raamwerk pasten, zoals de niet-koloniale Duitse oriëntalistiek, zou hij hebben verzwegen. Said werd ook aangevallen omdat hij niet bij zijn wetenschappelijke leest was gebleven. Hij was een literatuurwetenschapper, geen Midden-Oostendeskundige, en ook zeker geen historicus. In zijn lange carrière aan Columbia University zou jij nooit een college over het Midden-Oosten geven.
Linkse denkers vroegen zich af waar het verhaal over gevestigde belangen en kapitaal was gebleven. Voor marxisten was deze toevoeging van wezensbelang. Ze wilden voorkomen dat de discussie over oriëntalisme louter over vooroordelen, representaties en culturele strubbelingen zou gaan. Antropologen schreven al langer over etnocentrisme, de neiging om de eigen groep als centrum van alles te beschouwen, en als maatstaf van het gewone, het goede en het schone. Het Oosten was toch ook vooringenomen ten opzichte van het Westen? Dus wat maakte Oriëntalisme anders? Was Edward Said, lang voordat de politicoloog Samuel Huntington over de botsing der beschavingen zou schrijven, zijn progressieve versie? (pagina 15-16)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen