Prometheus 2017, 84 pagina's - € 8,--
Wikipedia: Bas Heijne (1960)
Korte beschrijving
Vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 lijkt Nederland in de war. Een grote groep mensen ziet ons land louter ten kwade veranderen. Schrijver/columnist Bas Heijne (1960), winnaar van de P.C. Hooft-prijs 2017, vraagt zich af waarom het toch in Nederland elke dag gaat over de grenzen van meningsuiting, over wat je wel of niet mag zeggen, en vrijwel nooit over het gebrek aan een echt publiek debat. Anders gezegd, we houden ons voornamelijk bezig met de vraag wie wij zijn, in plaats van gezamenlijk te debatteren over wie wij willen zijn. Aan de hand van voorbeelden en citaten weet Heijne, als objectief waarnemer, de onrust in Nederland te verklaren. Hij houdt ons daarbij niet alleen een spiegel voor, maar geeft ook aan dat er in de wereld nog nooit iets is veranderd zonder dat er een bewustzijnsverandering aan voorafging. Dit slechts tachtig pagina's tellende 'pleidooi' verscheen voor een deel eerder in NRC Handelsblad en eindigt met een (aangepast) interview dat journalist Frank van Zijl met Heijne had voor de Volkskrant. Voortreffelijk geschreven politieke beschouwing.
Fragment uit 19
Toen ik tijdens de afgelopen jaarwisseling een aanzet tot dit pleidooi in NRC Handelsblad publiceerde, was een van de opmerkingen die gemaakt werden of ik me niet vergist had: bedoelde ik niet 'dialoog' waar ik 'debat' schreef? Dialoog klinkt immers een stuk aangenamer, een stuk vriendelijker dan 'debat' - een begrip dat inmiddels hopeloos besmet lijkt door haat en hoon.
Maar mijn insteek van dit pleidooi is nu juist dat het weinig zin heeft om het over het 'verbinden' te hebben, wanneer de tegenstellingen in de samenleving reëel en groot zijn. 'Dialoog' impliceert rust en een weloverwogen toon, maar het woord wordt te vaak gebruikt om echt verschil van inzicht en overtuiging weg te moffelen, te bedekken met de mantel van een liefde die meestal niet langer duurt dan de dialoog zelf. Een fijn gevoel is, lijkt me, niet genoeg.
Mij lijkt het zinniger om de bestaande tegenstellingen juist helder te krijgen, in plaats van ze te bagatelliseren of weg te poetsen met wat mooie woorden van begrip en medemenselijkheid. Het is juist die bedekkende toon die tot zo veel opstandigheid heeft geleid.
Het punt dat ik hier wil maken is dat in de incidentjes, werkelijk ideologische tegenstellingen schuilgaan, die niet louter of niet langer in zuiver economische termen te verklaren zijn - hoe groot de rol van het neoliberalisme, het geloof in de markt, daarbij ook is geweest.
De oorzaken van de huidige tegenstellingen, de gevolgen van globalisering en immigratie, zijn, ook door mijzelf, nu wel genoeg in kaart gebracht. Suggereren dat die tegenstellingen weer verdwijnen met een oproep tot dialoog zou vals spel zijn. Zowel de oproepen tot een algehele verbroedering, tot 'verbinden', als de flirt met de wil van 'het volk' beroepen zich op de illusie van een eenheid die er niet is, en er niet zal zijn. En dat hoeft ook niet.
De oude polariteiten, die van Verlichting en Contraverlichting, zijn tegenwoordig opnieuw ideologisch geladen en bepalen wat mij betreft het hedendaagse politieke debat, zij het meestal onuitgesproken. Maar hoewel die posities al eeuwenoud zijn, behoeven ze allebei herdefinitie. De Verlichting moet zijn eigen tekortkomingen onder ogen zien, de veronachtzaming van de behoefte aan samenhang en gemeenschap; en haar sentimentele blindheid voor onverdraagzame, onverlichte tendensen binnen sommige groepen die men als achtergesteld beschouwt. De Contraverlichting verzuimt in haar afkeer van de 'kosmopolieten' te vaak met een werkbaar idee van een samenleving te komen die nu eenmaal pluriform is en verknoopt met de rest van de wereld, en valt dan terug op roekeloze sentimenten zoals die door de aanhang werden geuit, in het Haagse café in maart 2014. Er is dan geen sprake meer van kritiek of debat, alleen van radicale afwijzing. En haat.
Toen John Huizinga in 1935 zijn uiterst sombere In de schaduwen van morgen publiceerde, kreeg hij van zijn lezers een vraag en een verwijt.
De vraag luidde: hoe kon hij, die een en al dreiging en verval schetste, zichzelf niettemin een optimist noemen? In het voorwoord bij een latere druk, toen de schaduwen die hij had beschreven al een stuk donkerder waren, schreef hij: 'Velen hebben mij gevraagd: ge ziet onze tijd en onze beschaving zó zwart, en ge noemt u zelf niettemin een optimist? - Ik antwoord: ja, dat doe ik. Optimist noem ik niet hem, die bij de dreigende tekenen van verval en bederf luchthartig uitroept: kom, het is zo erg niet! het komt alles wel op zijn pootjes terecht! Optimist noem ik hem, die, ook waar een weg tot beter nauwelijks zichtbaar is, toch de hoop niet laat varen.'
Hoe zwart onze tijd is, vergeleken bij die van Huizinga, is niet duidelijk. Maar zijn definitie van optimist deel ik. Ook al ben ik ene optimist.
Het verwijt van Huizinga, klinkt bekend. Huizinga zou wel een diagnose van zijn tijd hebben gegeven, maar geen 'oplossing'. Nederlanders zijn van oudsher eerder pragmatisch dan beschouwend, en na een betoog, zeker als het niet opwekkend is, verlangt men naar een praktische aanbeveling - hoe nu verder - om een eind te maken aan de problemen. Hoe ziet de toekomst eruit? En wat gaan we er aan doen? Hoe krijgen we het debat terug?
Huizinga: 'Dat ik geen prognose vermocht te geven, heb ik zelf verklaard. Zich aan een therapie te wagen, waar het kwaad zo diep is ingevreten, zou nog vermeteler zijn geweest. Mogelijkheden van genezing aanduiden, dat was het stoutste, waartoe ik mij verheffen dorst.'
Een beschouwer kan het publieke domein niet terugwinnen op een hopeloos identitair en ideologisch verdeelde samenleving, dat moet je zelf doen. Dit is geen pamflet, maar een pleidooi. Wil je je gehoord en gezien weten, dan zul je anderen moeten horen en zien. Weiger je dat, verlies je je in neerbuigendheid, radicale afwijzing of hedendaags puerilisme, dan is debat onmogelijk - en een debat onmogelijk - en een dialoog al helemaal.
Het is aan eenieder om tussen alle polariteiten die ik hier beschreven heb zelf positie te kiezen. Maar het helpt al wanneer die posities duidelijk worden gemaakt, wanneer men laat zien waar men voor staat - in plaats van waar men tegen is.
En dat de ander niet deugt, dat weten we nu wel. (pagina 62-67)
Opmerking
Bas Heijne neemt in dit pleidooi het begrip puerilisme van Johan Huizinga mee. Dat begrip lijkt verdacht veel op de stelling van filosofe Susan Neiman die in haar Waarom zou je volwassen worden? (uit 2014) betoogt dat veel volwassenen weigeren zich volwassen(er) te gedragen.
Lees ook: Kleine filosofie van de volmaakte mens (2015) of Onbehagen : nieuw licht op de beschaafde mens (2016)
Terug naar Overzicht alle titels