De Correspondent 2022, 226 pagina's - € 22,00
Korte biografie van Lynn Berger (1984) en haar website
Korte beschrijving
‘Zorg’ van Lynn Berger is een pleidooi voor een betere kijk op de mens. In een zoektocht naar de betekenis van zorg ontdekt Lynn Berger hoe allesomvattend zorg is, maar ook hoe onzichtbaar. Dit boek geeft onder andere antwoord op de vragen: waarom zorg essentieel werk is, wat de impact is van mantelzorgen, wat ervoor nodig is om professioneel te zorgen en hoe het personeelstekort in de zorg tegengegaan kan worden (en hoe niet). Relatief toegankelijk geschreven, met veel persoonlijke passages. Lynn Berger (1984) schrijft voor De Correspondent over zorg. Eerder verscheen haar werk in Vrij Nederland, nrc.next en de Volkskrant.
Tekst op website uitgever
Iedereen heeft zorg nodig. Zonder zorg worden kinderen niet groot, zieken niet beter en ouderen niet oud. Zorg is waar de menselijke beschaving mee begon. En wat de maatschappij iedere dag draaiende houdt. Zorg is wat mensen mensen maakt. Maar als zorg zo belangrijk is, waarom zorgen we er dan zo slecht voor? In een fascinerende zoektocht naar de betekenis van zorg ontdekt Lynn Berger hoe allesomvattend zorg is, maar ook hoe onzichtbaar. Daardoor denderen we ongemerkt af op de grootste zorgcrisis ooit. Hoog tijd om zorg te zien voor wat het waard is. Hoog tijd voor een betere kijk op de mens.
Reacties: ‘Lynn Berger onderzoekt de zorg onbevangen, door de ogen van echte mensen. Ze laat zien hoe breed zorg is, van het verschonen van een babyluier tot een openhartoperatie. Intelligent en verfrissend.’ - Sheila Sitalsing
‘Lynn Berger doet in dit boek het onmogelijke: ze maakt het onzichtbare zichtbaar. Ze laat zien dat zorg ons mens maakt.’ - Philip Huff
‘Gedocumenteerd en persoonlijk, onrustbarend en toch hoopgevend - lees dit boek!’ - Hedy d’Ancona
Fragment uit 2. De afhankelijkste wezens
Je kunt de mens zien als een open-loop system. Zoals een waterkraan: een kraan heeft een ander 'systeem', meestal een mens, nodig om open of dicht te gaan. Precies zo is de mens geen afgesloten, zelfstandig opererend systeem, geen begrensd geheel - ons lichaam heeft andere lichamen nodig om te kunnen functioneren.
Bij pasgeboren baby's is dit het duidelijkst, want zonder de lichamen van anderen blijven zij niet warm, krijgen zij hun ademhaling niet onder controle, kunnen ze niet eten of drinken, worden ze vies, komen ze om.
Langzaam maar zeker leert een babylichaam bepaalde dingen zelf te doen. De ogen leren focussen, de lichaamstemperatuur blijft op peil, de spieren worden sterker, de bewegingen gecontroleerder en het vermogen om de omgeving te manipuleren neemt toe. Maar om daar te komen heeft het babylichaam lange tijd een ander lichaam nodig - een ander lichaam dat de open loop aanvult. Lichamelijk, emotioneel, en cognitief.
Ik las ooit een reportage over weeshuizen in Roemenië die het belang van andermans lichaam voor de ontwikkeling van het onze in één hartverscheurend detail wist te vatten. Op bezoek in een van de huizen ontmoette de auteur van het stuk een dertienjarige jongen die haar hand vastgreep en niet meer losliet. De jongen keek lief naar haar, schreef ze, maar ze vond het moeilijk om hem aan te kijken: hij keek namelijk scheel, zoals vele kinderen die in weeshuizen opgroeien, 'waarschijnlijk omdat ze als baby's niets hadden waar ze hun ogen op konden richten.'
Het was een observatie, geen harde wetenschappelijke bevinding, maar het leek me plausibel: Roemeense weeshuizen zijn berucht om hoe ze hun bewonertjes lange tijd hebben verwaarloosd. Als niemand zich in de eerste weken en maanden van je leven geregeld over jouw wieg buigt om je in de ogen te kijken, zou het zomaar kunnen dat die ogen niet helemaal goed afgesteld raken.
Ook geestelijk zijn wij mensen een open loop: we hebben andere zielen nodig die zich over onze ziel ontfermen. Toen mijn vriend en ik onze dochter verwachtten, ons eerste kind, werd ons voortdurend op het hart gedrukt hoe belangrijk het was dat ze 'goed gehecht' zou raken: dat ze zich verbonden zou voelen met ons, en veilig in onze nabijheid.
De hechtingstheorie werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw geïntroduceerd door psychoanalyticus John Bowlby. Hij baseerde zich daarbij grotendeels op het werk van Harry Harlow, een onderzoeker die beroemd werd met experimenten waarin hij resusaapjes vanaf hun geboorte weghaalde bij hun moeder en in isolement liet opgroeien. Harlow bood de aapjes twee nepmoeders aan: één was vervaardigd uit een drinkfles en ijzerdraad, de andere uit zachte stof. En hoewel de aapjes wel naar de metalen surrogaatmoeder gingen om te drinken, renden ze daarna meteen naar het warme, zachte alternatief. Babyaapjes, constateerde Harlow, hadden meer nodig dan melk alleen: ze verlangden ook naar warmte, veiligheid en geborgenheid. (pagina 26-28)
Terug naar Overzicht alle titels