Boom 2002, 206 pagina's
Oorspronkelijke titel: Misère de la prospérité (2002)
Wikipedia: Pascal Bruckner (1948)
Korte beschrijving
Pascal Bruckner, onder meer bekend van zijn boek 'Gij zult gelukkig zijn' (2002)*, trekt in dit boek ten strijde tegen onze nieuwe religie: de economie. Hij illustreert aan de hand van diverse praktijkvoorbeelden de teloorgang van de mens als individu. Alles staat in het teken van rijkdom en het vergaren van status. Pascal ontrafelt de psychologie van de mens omtrent dit soort kuddegedrag en toont aan dat het leven uit veel meer bestaat dan uit de eeuwige vicieuze cirkel waar menigeen in verwikkeld raakt tijdens zijn/haar leven. Dit boek is bijzonder geschikt voor iedereen die worstelt met zijn eigen identiteit en die het gevoel heeft onderdeel te zijn van een keiharde consumptiemaatschappij waar hij het liefst uit wil stappen.
Tekst op website uitgever
Na het succes van Gij zult gelukkig zijn! (Boom 2001) schittert Pascal Bruckner opnieuw met zijn heldere eenvoud en zet hij vraagtekens achter onze uitroeptekens. Nu geloof en ideologie teloorgegaan lijken, rest ons nog één religie: de economie. Bruckner trekt tegen deze ontwikkeling in onze 'postmoderne' cultuur ten strijde en zoekt een uitweg uit het 'economisme'.
Volgens Bruckner overwoekert een economische manier van denken langzamerhand ons hele bestaan en maakt ze 'rendementsdieren' van ons; we zien zelfs ons eigen leven als een product dat gefabriceerd en geconsumeerd moet worden. De economische taal is uitgegroeid tot een economische levenservaring.
Zo heet een goed leven in onze tijd een 'geslaagd' leven, alsof we met succes een of ander karwei hebben opgeknapt. Bij alles wat we willen doen bedenken we eerst wat de 'meerwaarde' ervan zou kunnen zijn. Materieel bezit is steeds meer de graadmeter van geluk, en om die welstand te garanderen moeten we elk jaar 'doorgroeien' in onze baan.
Bruckner pleit ervoor de economie weer haar plaats te wijzen, want het is een vergissing ons leven tot een project te herleiden.
Fragment uit (intermezzo) Armoede, rijkdom, soberheid
De rijken zijn niet zomaar armen die succesvol zijn. Door hun rijkdom veranderen ze ook in kwalitatief opzicht en worden ze in de richting gedreven van een andere mensensoort, met zijn eigen gewoontes, volksstammen en taal. Het is een manier van leven, een manier om geld met een zekere waardigheid en verfijning te bekleden. Rijk worden moet men leren, het vergt evenveel toewijding als wiskunde of muziek: veel hebben is niet genoeg, men moet ook anders leven. Het kan soms enkele generaties duren voordat men toegelaten wordt tot de wereld van de hoogste kringen en vertrouwd raakt met namen en families, terwijl men binnen de kortste keren tot armoede kan vervallen. Binnen de wereld van de overvloed bestaan hiërarchieën en clans die de onmetelijke rijken van de gewone bemiddelden scheiden. Daarom houden de rijken zich achter de hoge muren van hun clubs en paleizen meer bezig met het verdedigen van hun status dan met het genieten van hun bezittingen. Het geld, om met de calvinisten te spreken, biedt hun een subjectieve garantie op verlossing. Of ze nu sympathie of woede wekken, ze willen een vaste plaats veroveren in een genealogie om duidelijk te maken dat wat ze hebben bereikt niet het resultaat is van noeste arbeid - geld mag niet naar zweet ruiken - of een gunstig gesternte, maar het gevolg van een authentiek aristocratisch voorgeslacht.
De eindeloze voortplanting van de armen daarentegen heeft iets treurigs. Op zwart zaad zitten betekent afhankelijkheid van de dingen die men niet kan weggooien of verspillen en die men moet verstellen, oplappen en repareren, het betekent elk dubbeltje moeten omdraaien. Het is een combinatie van vernedering en belemmering. 'De arme is gedwongen te beknibbelen op zijn ellende. De rijke draagt de zijne in vol ornaat' (Baudelaire). Waar nog eens het vernederende aspect van de behoeftigheid als overblijfsel bovenop komt: terwijl de arme gisteren nog als proletariër of verworpene der aarde voorbestemd was om de mensheid te verlossen, is hij nu een overblijfsel dat alle welvaartsgolven heeft overleefd. Wie zo volhardt in de armoede, moet wel van kwade wil zijn. Hij is een luiaard die ondanks alle vooruitgang hardnekkig vasthoudt aan de berooidheid, een hinderlijk restant, een stuk uitschot dat sociale diensten en instellingen elkaar jaar in jaar uit toespelen met het voornemen hem weg te werken. Het sociale vraagstuk sluit hier aan bij het ecologische probleem van de vuilverwerking, het beheer van menselijke en materiële overschotten. Poverty sucks, zei men in Amerika onder Reagan: armoede is klote. Het is vooral treurig omdat het ons confronteert met de mislukking van ons optimisme, we worden in de tijd teruggeworpen en eraan herinnerd dat niet iedereen wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de prettige dingen in het leven, en dat het waarschijnlijk ook nooit zal gebeuren.
Kan soberheid als iets anders worden beschouwd dan een herleving van de christelijke ascese of een dieet van verzadigde mensen die terugverlangen naar de grote eenvoud? De wereld behoort toe aan degenen die haar verzaken, zeggen de franciscanen. In de schaarste vindt men de overvloed, in de leegte de ware volheid van het bestaan. Wie nooit neemt, zal nooit pakken, hij bezit de essentiële dingen omdat hij ze niet nodig heeft om te genieten. Deze onthechting is het tegendeel van de inhaligheid, ze is even onverzettelijk in het niet kiezen als de begeerte in het niet kunnen weigeren. Misschien moet de matigheid los gezien worden van het nare idee van onthouding: ze is geen aftrek, maar een bonus, een opening naar andere dimensies van het bestaan. Niet in de val trappen van een druk bestaan en vruchteloze verplichtingen, zich ontdoen van alle modieuze commerciële hebbedingetjes, de grenzen tussen het noodzakelijke en het overbodige verleggen, de schoonheid ervaren van dingen die de meerderheid onbeduidend vindt, de ellende zien waar de meesten over luxe spreken. Kortom, zelfbeheersing tonen, niet om zichzelf van alles te ontzeggen, maar om te genieten van allerlei dingen die niet door iedereen worden aanvaard. Want zonder dat zou de soberheid de ecologische tegenhanger zijn van de religieuze armoede, de moderne variant van zwartbrood en waterkruik, een karikatuur van de terugkeer naar de natuur in de trant van Henry David Thoreau, de Amerikaanse Rousseau-volgeling die zo graag in de bossen leefde. Dat het allemaal een beetje vaag is en naar heiligheid en snobisme riekt, verhindert niet dat dat het iedereen vrij staat om te beslissen welke sociale valstrikken hij wil ontlopen en welke valse schijn hij kan missen. Als de angst van onze tijd die voor de vluchtigheid is, wil dat zeggen dat de verandering die zich aankondigt nieuwe rijkdommen met zich mee zal brengen waarvan we ons geen voorstelling kunnen maken. Daardoor zullen de huidige rijkdommen niet verouderen, maar slechts een andere plaats krijgen. En vergeleken met wat er komen gaat zou de pracht van tegenwoordig wel eens niet veel meer kunnen blijken dan een aardig prul. (pagina 108-110)
Lees ook: Gij zult gelukkig zijn! (2002)
Terug naar Overzicht alle titels
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen