Nieuw Amsterdam 2022, 368 pagina's - € 27,99
Wikipedia: Emma Marris (1979)
Korte beschrijving
Een boeiend boek over de relatie tussen mens, dier en natuur. Maris vertelt ontroerende verhalen over Peruviaanse apen, de Australische buideldas, zeldzame vogels op Hawaii en majestueuze wolven in Oregon. Daarbij confronteert ze de lezer met vragen over wat wildernis nog betekent en hoe onze relatie met en verantwoordelijkheid voor dieren in het wild zouden moeten zijn. Informatief, maar ook onderhoudend. In prettige, heldere stijl geschreven. Emma Marris (1979) is een bekroonde journalist en milieuactivist. Ze publiceert regelmatig in onder meer The New York Times, The Atlantic en National Geographic. Eerder publiceerde ze 'Rambunctious Garden'.
Tekst op website uitgever
Bepaalt de mens welke dieren in het wild wel of niet beschermd moeten worden? Kan jagen ecologisch verantwoord zijn? Bestaan er nog wel wilde dieren op een planeet die wordt gedomineerd door de mens? Wat als er in Nederland niet slechts een paar, maar honderd wolven rondlopen?
Emma Marris neemt de lezer mee de wereld over en vertelt ontroerende en inspirerende verhalen over Peruviaanse apen, de Australische buideldas, zeldzame vogels op Hawaii en majestueuze wolven in Oregon. Daarbij confronteert ze de lezer met vragen over wat wildernis nog betekent en hoe onze relatie met en verantwoordelijkheid voor dieren in het wild zouden moeten zijn. Waarom wilde natuur niet meer bestaat vormt een belangrijke bijdrage aan de discussie over de natuur en de plaats van de mens daarin.
'In tegenstelling tot de meesten van ons, denkt Emma Marris goed na over wat woorden als "wild" en "natuur" betekenen. Ze formuleert antwoorden die even fascinerend als onverwacht zijn.' Charles C. Mann, auteur van o.a. De tovenaar en de profeet
'Hoe denken we over onze relatie met andere levende wezens op aarde? Wilde dieren is een uitdagende visie voor de komende decennia.' Neil Shubin, auteur van o.a. De vis in ons
'Een heel belangrijk boek, dat de ene interessante pijl na de andere op de kern van de zaak richt.' Andrew Solomon, auteur van o.a. Ver van de boom
Fragment uit 3. Filosoferen over het niet-menselijke
De mens is altijd een diersoort tussen andere geweest. Zo beschouwt men in veel culturen zichzelf nog steeds. Maar de cultuur waarin ik opgroeide gaf mij een heel ander beeld, waarin mensen zichzelf helemaal niet zien als dieren en waarin dieren simpele wezens zijn die worden geleid door hun instinct. Elke verplichting om ze goed te behandelen kwam neer op een vorm van liefdadigheid jegens mindere wezens. Beide ideeën, die van dieren als verwanten of als mindere wezens zonder bewustzijn, kennen we al heel lang.
Het idee van dieren als verwanten is vrijwel zeker ouder. Tijdens het grootste deel van onze evolutionaire geschiedenis waren andere dieren zowel een existentiële bedreiging voor ons als een bron van levensonderhoud. In onze begintijd waren we waarschijnlijk vaker prooi dan roofdier. Ook nu nog worden primaten, van dwergmuismaki's tot reusachtige gorilla's, belaagd door allerlei dieren, van uilen tot luipaarden en tijgers. En fossiele resten van onze voorouders en hun familie tonen aan dat het voor ons vermoedelijk niet anders was. Een kleuterschedel van een Australopithecus africanus, 2,8 miljoen jaar oud, vertoont krassen die er precies zo uitzien als de krassen die adelaars vandaag de dag op apenschedels maken, en het schedeltje werd gevonden in een hoop botten die typerend is voor roofvogels. In de ongeveer twee miljoen oude schedel van een voorouder die Paranthropus wordt genoemd zitten twee kleine gaten, met exact de omvang en de afstand tot elkaar als past bij een hedendaagse tijgersoort. Fossiele mensachtigen van zo'n 1,8 miljoen jaar oud, gevonden in wat nu Georgië is, vertonen knaagsporen van grote katten of hyena's.
Prooi zijn heeft ons gevormd. Onze sociale aard kan deels zijn veroorzaakt door het gegeven dat het veilig was om in grote groepen te leven in ene tijd dat luipaarden gevaarlijker voor ons waren dan virussen. Onze vele talen kunnen zijn ontstaan als alarmkreten om elkaar te attenderen op naderende roofdieren. Sommige onderzoekers denken dat we rechtop zijn gaan lopen omdat we zo in het grasland beter konden uitkijken naar roofdieren zoals grote meerkatten of prairiehonden. Rechtopstaand leken we ook groter, waardoor bepaalde aspirant-aanvallers wellicht werden afgeschrikt. Rondlopen op twee benen betekende ook dat we relatief makkelijk onze baby's konden optillen om weg te rennen als er gevaar dreigde. Zulke details blijven speculatief, maar het zou wel heel eigenaardig zijn als het miljoenen jaren opgejaagd worden door andere dieren onze evolutionaire richting niet had beïnvloed.
Boeken over onze nieuwe omgang met niet-dieren en dingen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen