Bert Bakker 2012, 440 pagina's - € 24,95
Website RUG: Auke van der Woud (1947)
Korte beschrijving
Paragrafen met titels als 'De draagbare beerput' en 'Eigenaars van drek, beenderen en schillen' of 'Fecaalmassa's' en 'Relativiteit van de geur' worden door menig lezer wellicht niet als uitnodigend ervaren en als een reden beschouwd om het werk terzijde te leggen, maar dat zou doodzonde zijn! Hoewel de inhoud misschien anders doet vermoeden, weet de auteur, hoogleraar architectuur en stedenbouwgeschiedenis, in het goed en puntig geschreven boek de lezer mee te slepen in een beschrijving van de even wonderlijke als soms ook afstotelijke wereld van negentiende-eeuwse achterbuurten in Nederland met bijzondere aandacht voor de verwerking van stedelijk drek en vuilnis. Foto's van onder anderen de tijdgenoot Henri Berssenbrugge zetten de fascinerende tekst kracht bij. Een dergelijk boek kan uiteraard niet zonder bronverwijzingen, bibliografie. illustratieverantwoording en register. Een heuse aanrader voor iedere Nederlander die geïnteresseerd is in de ontwikkeling van steden en in de negentiende-eeuwse samenleving.
Tekst op website uitgever
In de late negentiende eeuw begon een volksverhuizing die nu, na anderhalve eeuw, nog steeds doorgaat. Miljoenen mensen verruilden hun agrarische omgeving voor de stad. Het begon in West-Europa, het gebeurt nu in alle werelddelen. Verstedelijking en modern leven horen bij elkaar. Koninkrijk vol sloppen beschrijft waar de massale intocht in de steden van Nederland toe leidde: het ontstaan van overbevolkte achterbuurten, mensenpakhuizen en een enorme milieuvervuiling; groot gebrek aan schoon water, frisse lucht en goed voedsel. Grote concentraties zwaar vervuilde krotten waren te vinden in de Jordaan in Amsterdam, Wijk C in Utrecht en de Zandstraatbuurt in Rotterdam. In alle steden en grote dorpen waren steegjes waar gezinnen in een slecht verlicht, slecht verwarmd muf kamertje woonden. Rond 1900 telde Nederland 5 miljoen inwoners, waarvan meer dan een miljoen leefden in een situatie die overeenkomsten heeft met de slums in de huidige Aziatische, Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse grote steden.
Auke van der Woud (1947) studeerde kunstgeschiedenis en archeologie en was ruim twintig jaar in Amsterdam en Groningen hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis. Hij schrijft over de ingrijpende ruimtelijke en sociale veranderingen in Nederland 1800-1940, onder andere met Het lege land (1987; de geactualiseerde versie verschijnt in 2022), Een nieuwe wereld (2006, Libris Geschiedenisprijs 2007), De nieuwe mens (2015) en Het landschap, de mensen (2020). Deze laatste twee werden evenals Koninkrijk vol sloppen (2010) voor de Libris Geschiedenisprijs genomineerd. ‘Geen historicus laat je zo met frisse ogen naar het heden kijken als Auke van der Woud.’ Elsevier ‘Van der Woud vertelt weer voorbeeldig, met schijnbaar gemak heen en weer springend tussen wetenschappelijke, culturele en politieke geschiedenis, en tussen getuigenissen en harde cijfers.’ Vrij Nederland ‘Een horror story (...) die Van der Woud met vaardige pen en in schrille kleuren, ondanks het onderwerp, met smaak weet te schilderen.’ de Volkskrant ‘Van der Woud beschrijft de sloppenwijken als een onderwereld (...) die de 21ste-eeuwse lezer versteld doet staan.’ NRC Handelsblad ‘Het boek is verbijsterend, en ook levensecht.’ Trouw
Fragment uit 10. De verheffing
Bouwen en schaven
Er waren stromingen in de lagere klassen die voor de weg omhoog alleen maar in vechten geloofden: de klassen strijd. Anderen kozen voor de vaderlandse traditie waarin de lieve vrede werd gerespecteerd, en de verbeteringen door bedaardheid en goed overleg werden nagestreefd. De Amsterdamse werkmansbond Concordia Inter Nos was een voorbeeld van die tweede aanpak. Op een feestelijke vergadering in 1869 kwamen de leden bij elkaar om de prijsvraagontwerpen voor een verenigingsgebouw te bekijken; ze hadden zes architecten gevraagd de inzendingen te jureren. De verslaggever kreeg een zeer positieve indruk van de bijeenkomst: 'Deze avond gaf opnieuw blijken dat de werkende stand, wanner hij iets goeds hoort, zich onderscheidt door kalmte en zeer ordelijk gedrag.'
Die opmerking geeft een volstrekt ander beeld van de mindere man dan Coronel en De Bosch Kemper dat nog geen tien jaar eerder hadden geschetst en dat in het begin van dit hoofdstuk is weergegeven. Historici hebben niet lang geleden vastgesteld dat de Nederlandse geschiedschrijving inderdaad te eenzijdig op de sombere voorstelling van schrijvers als De Bosch Kemper heeft geleund. De Amsterdamse werklieden die zich bij Concordia hadden aangesloten, waren kalme mensen, geen afgestompte types die bij de dag leefden en liever hongerleden dan hun borreltjes te moeten missen. Ze droomden van een eigen gebouw, organiseerden een prijsvraag met een pendule of zilveren voorwerp als prijs; ze hadden een vereniging die een heuse maar ook wat kromme Latijnse naam had, die letterlijk 'eendracht tussen ons' betekende. De Nederlandse minvermogenden hadden allemaal met elkaar gemeen dat ze afhankelijk waren en zorgen en gebrek leefden, maar er waren bij hen toch ook grote sociale verschillen te zien. Tussen de fatsoenlijke arbeider en de havelozen gaapte ook een brede kloof.
Beide categorieën van de lagere standen kregen hulp en stimulansen om hun verheffing naar een hoger beschavingsniveau meer kansen van slagen te geven. De Jordaan gaf in de negentiende eeuw een staalkaart van verheffingsinitiatieven die verbonden waren met gebouwen. Hoewel die gebouwen bij de topografie van de 'onderwereld' hoorden, zijn ze niet in hoofdstuk 3 genoemd, want de verscheidenheid die de Jordaan op dit terrein te bieden had, was zo uniek dat een aparte behandeling beter is. Nergens anders werd in Nederland zo geëxperimenteerd met strategieën die door te bouwen en aan de minvermogenden te schaven tot verheffing konden leiden. (pagina 387)
Terug naar Overzicht alle titels
Terug naar Overzicht alle titels
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen