zondag 5 december 2021

René ten Bos 4

Het geniale dier : een andere antropologie
Boom 2008, 302 pagina's € 34,50

Wikipedia: René Bos (1959)

Korte beschrijving
René ten Bos (1959) is hoogleraar filosofie in verband met de Bedrijfswetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Naast zijn vele wetenschappelijke publicaties schreef hij ook enkele boeken voor managers. Dit boek is echter vooral van belang voor filosofen, biologen en al de mensen die na willen denken over de mens-dierverhouding. Ten Bos verzet zich tegen de gangbare scheiding tussen mens en dier. Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel laat hij zien dat mensen moeite hebben met dieren, omdat mensen een afschuw hebben voor de natuur. In het tweede deel laat hij een andere kant zien: het dierenleven kan ook geassocieerd worden met een gelukkig leven. Kinderen begrijpen dat beter dan volwassenen. In het derde deel behandelt de schrijver het onderwerp op een wijsgerige manier. Onder anderen de filosofen Heidegger, Foucault en Nietzsche worden uitvoerig besproken om te laten zien dat de mens (en de rede) niet los van het dier staat, maar dat het dierlijke een 'wezenlijk' onderdeel van de mens is. De vele verhalen die Ten Bos vertelt, maken het boek plezierig om te lezen. Met enkele illustraties in zwart-wit, eindnoten, een literatuuropgave en register.

Tekst op website uitgever
Wat is nu eigenlijk het verschil tussen mens en dier en hoe verhouden zij zich tot elkaar? Deze cruciale vraag, die Aristoteles zichzelf al stelde, is het uitgangspunt van dit boek. Het beschrijft de wereldwijde gevolgen van de menselijke neiging om de natuur een handje te helpen en te perfectioneren. De mens kenmerkt zich door zijn onvermogen om de natuur te zien als iets wat klaar is, zo stelt René ten Bos in zijn nieuwe, kleurrijke en filosofisch bijzonder originele boek. Het geniale dier levert een bijdrage aan de wijsgerige antropologie. De auteur refereert daarbij aan het werk van onder anderen Nietzsche, Heidegger, Deleuze, Agamben en Derrida. Op een aanstekelijke wijze laat Ten Bos zien hoe mensen met dieren omgaan en hoe ze over dieren denken. Hij ontwikkelt een eigen visie - bijvoorbeeld op de kwestie van 'rechten voor dieren' - die het boek de moeite waard maakt voor filosofen, biologen, natuurbeschermers, dierenliefhebbers, politici, beleidsmakers en journalisten.

Fragment uit hoofdstuk 2. Hardvochtigheid
Voordat Descartes begon te schrijven, waren alle filosofen het erover eens dat dieren ook gevoelens en gewaarwordingen hadden. Maar wanneer Descartes besluit dat gevoelens en gewaarwordingen gedachten zijn, wordt het onmogelijk dieren nog langer toegang te geven tot het domein van de sensibiliteit. Vanaf dat moment zijn veel filosofen er ineens van overtuigd dat dieren niet alleen geen verstand hebben, maar ook geen gevoel: geen pijn, geen lust, geen wil, geen hartstocht, geen vreugde en geen angst. Alles wat op gevoel lijkt, is bij een dier alleen maar mechanisch en automatisch.
  Tegenwoordig kunnen we ons niet goed meer voorstellen waarom de cartesianen serieus van mening waren dat het dier een gevoelloze automaat was. Descartes zelf wist echter heel goed wat de voordelen van zijn positie waren. In een brief aan de Engelse filosoof Henry More legde hij uit dat zijn positie 'niet zozeer wreed voor dieren is, maar goed voor mensen, omdat zij hen vrijwaart van iedere verdenking van een misdrijf wanneer ze dieren eten of doden'. Descartes was een van de eerste enthousiaste pleitbezorgers van vivisectie, iets waarmee hij zichzelf ook heeft beziggehouden. Dit hangt voor een deel samen met zijn wens een denksysteem op te zetten waarbinnen de mens gezien werd als de heerser van de schepping. Wie de wereld wil beheersen, doet er goed aan niet al te veel emotionele betrokkenheid te tonen met wat beheerst dient te worden. Hardvochtigheid wordt zo een morele deugd die de verwetenschappelijking van dier en natuur mogelijk maakt. 
  Hoewel nog maar weinig mensen Descartes' beeld van dieren als gevoelloze automaten zullen onderschrijven, kennen we zijn hardvochtigheid nog altijd. Zelfs pleitbezorgers van 'dierenbevrijding' en 'dierenrechten' lijken niets zo gruwelijk te vinden als een sentimentele houding tegenover het dier. In discussies over de morele status ervan is het verwijt van sentimentaliteit nog steeds het ergste wat je kan overkomen. Een mooi voorbeeld van die angst voor sentimentaliteit trof ik aan in een artikel van de Australische filosoof Robert Sparrow. Hij claimt dat huisdieren in de toekomst steeds vaker vervangen zullen worden door robotbeesten, die als een soort ersatz-pet het leven van gedeprimeerde ouden van dagen moeten gaan opfleuren. Descartes zou het niet voor mogelijk hebben gehouden, maar deze automatische dieren zouden mensen volgens Sparrow aanzetten tot 'moreel laakbare sentimentaliteit'. Die sentimentaliteit is laakbaar omdat ze een robuuste epistemologische houding ten opzichte van het dier in de weg staat. Onze houding ten opzichte van het dier wordt in dergelijke omstandigheden gekenmerkt door illusie en weekhartigheid en niet door realisme.
  Descartes vond echter alle dieren automaten, en het is de vraag hoe hij tegen een robotbeest zou hebben aangekeken. Maar de stelling dat illusie en weekhartigheid verwerpelijk zijn, zou hij van harte hebben onderschreven. (pagina 30-31)

Boeken over onze nieuwe omgang met niet-dieren en dingen

Lees ook: Water : een geofysische geschiedenis (2014), Dwalen in het Antropoceen (2017), Het volk in de grot (2018) en Extinctie (2019).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen