Ten Have 2025, 317 pagina's - € 24,99
Oorspronkelijke titel: Du JE au NOUS : L’intériorité citoyenne :le meilleur de soi au service de tous (2014/2023)
Lenen als E-book via bibliotheek.nl
Korte beschrijving
Een adviserend boek over de verbanden tussen persoonlijke ontwikkeling en een vreedzame samenleving. Dit boek onderzoekt de relatie tussen persoonlijk welzijn en maatschappelijke harmonie, met de boodschap dat innerlijke vrede van individuen bijdraagt aan vrede in de samenleving. Aan de hand van persoonlijke anekdotes en maatschappelijke en psychologische beschouwingen pleit de auteur voor kritische zelfreflectie als noodzakelijk middel om zowel persoonlijke als maatschappelijke problemen aan te pakken. In heldere en bevlogen stijl geschreven. Met enkele zwart-witillustraties. Geschikt voor een brede tot geoefende lezersgroep.
Thomas d' Ansembourg (1957) is een Belgische psychotherapeut. Hij schreef meerdere boeken, waaronder ’stop met aardig zijn’ en ‘vrede kun je leren'. Zijn werk wordt in meerdere landen uitgegeven.
Tekst op website uitgever
Dit boek verkent de verbinding tussen persoonlijk welzijn en maatschappelijke harmonie. De kernboodschap is dat de innerlijke vrede van het individu bijdraagt aan vrede in de samenleving.
D’Ansembourg baseert zijn boek op inzichten uit de geweldloze communicatie, de humanistische psychologie en de kwantummechanica. Inclusief praktische oefeningen voor meer zelfbewustzijn en maatschappelijke betrokkenheid.
Fragment uit hoofdstuk 4. Onze cultuur trekt ons uit onszelf
Onze behoeften passen in elkaar als Russische poppetjes: ze zijn allemaal hol, behalve de laatste
Onze behoeften verwijzen naar verschillende niveaus van bewustzijn, vanaf het fysieke en materiële (voeding en onderdak) tot aan het spirituele (vrede, zingeving, vreugde, het heilige, éénwording, et cetera), via de tussenliggende niveaus van het persoonlijke (zelfachting en zelfexpressie, autonomie en vrijheid, et cetera) en het gemeenschappelijke (erkenning, saamhorigheid, respect, liefde, gave, bijdrage, hulp, et cetera). Ze passen in elkaar als Russische matroesjka's. Alle poppetjes zijn hol, behalve die in het midden, de intiemste. Elke pop vult zich met de volgende, tot aan de laatste, de enige die vol is, de allerlaatste, die in het centrum van alle andere woont en die het geheel zijn volledigheid geeft. Als wij onze weg gaan door het bewustzijn en zover komen dat we alleen nog maar willen zijn en deel willen uitmaken van het Zijn, dan naderen we het punt van de vervulling, het ingaan in de volheid. Het kan verbazing wekken dat ik deze uitdrukking gebruik. Ik heb het niet over mystieke extase en ook niet over de levitatie van de wijze boven de wereld uit, maar over een toestand van duurzame innerlijke vrede, die ons in staat stelt onze taken te vervullen (bezig zijn met je kinderen, je werk, je huis, dagelijkse problemen oplossen), terwijl we aangesloten blijven op het wezenlijke. In dat bewustzijn handelen we lichter, doeltreffender en met meer plezier en, zoals Dürckheim schrijft, 'het dagelijks leven zelf is het terrein voor onze innerlijke oefening'. Die toestand van innerlijke vrede heeft overigens de neiging zich te consolideren en zich steeds concreter, door terugkerende uiterlijke tekenen, te manifesteren in ons dagelijks leven. We komen daar nog op terug. Om terug te keren naar het beeld van de matroesjka-poppetjes: Johan zit vast op het niveau van de holle poppetjes, die erop wachten gevuld te worden door het volgende poppetje. Hij is halverwege op weg naar zichzelf: met zijn huwelijk, zijn gezin en zijn bedrijf heeft hij zijn behoefte aan liefde, saamhorigheid, sociale erkenning en zijn behoefte aan zekerheid vervuld. Hij heeft zich zelfs beziggehouden met zijn materiële comfort en zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de samenleving.
Tot op zekere hoogte heeft hij ook zijn behoefte aan vrijheid verzorgd (hij is onafhankelijk), aan creativiteit (hij heeft zijn eigen plan gesmeed) en aan menselijke relaties (hij geeft leiding aan een team). Maar iets blijft er hol, waarvan hij zich niet bewust is. Een deel van hem blijft niet alleen hongerig, maar onverzadigbaar: wat hij ook doet, dat deel komt nooit tot rust, omdat het niet van binnenuit wordt gevoed.
Er begint rust in zijn leven te komen als hij zich ervan bewust wordt dat er achter en voorbij zijn behoeften een drang ligt om zich te willen voelen zijn, en deel te willen hebben aan het Zijn. Daar vindt de afstemming plaats met zijn doen. Het gaat er voor Johan niet om dat hij een kloosterleven gaat leiden, maar wel dat hij zijn dagelijkse leven als partner, vader, ondernemer en mens verbindt met een bepaalde kwaliteit van aanwezig zijn voor het Zijn, een kwaliteit die het kloosterleven verondersteld wordt te bevorderen. Denk ook aan dit fragment uit Citadelle van Saint-Exupéry: 'Ik zeg niet dat woestijnmensen en monniken per se meer vreugde kennen dan stadsmensen, maar ik zeg dat ze in hun soberheid minder risico lopen zich te vergissen in de aard van hun vreugde.' Eerst zit Johan veel te vol om te weten dat vreugde is wat hij zoekt. het is de shock van de ziekte die hem leegmaakt en hem, door hem aan te sluiten op het wezenlijke, zover brengt dat hij zich niet meer vergist in wat het is dat vreugde brengt. (pagina 113-114)
Terug naar Overzicht alle titels

Geen opmerkingen:
Een reactie posten
De redactie behoudt zich het recht voor reacties te verwijderen